Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 12 september 2016 (bestreden besluit) inzake de weigering omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een vuurwerkopslagplaats in een bestaande bedrijfshal met een brandcompartiment ten behoeve van de watervoorziening van de sprinklerinstallatie aan de [adres 1]
Eiseres heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak versneld te behandelen.
Bij brief van 7 oktober 2016 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat de zaak spoedeisend is en daarom versneld behandeld zal worden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 november 2016.
Eiseres is verschenen bij gemachtigden [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] .
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder]
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 20 september 2015 verzocht om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een vuurwerkopslagplaats in een bestaande bedrijfshal met een brandcompartiment ten behoeve van de watervoorziening van de sprinklerinstallatie aan de [adres 1] Op 9 november 2015 heeft het college de beslistermijn verlengd met 6 weken tot uiterlijk 28 december 2015.
2. De rechtbank acht aannemelijk dat het college in zijn vergadering van 15 december 2015 heeft besloten om de vergunning te weigeren. Dit besluit is pas op 11 januari 2016, derhalve na de beslistermijn, naar eiseres verzonden. Eiseres is echter al vóór 29 december via een emailbericht op de hoogte gebracht van de weigering om de vergunning te verlenen. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1657, staat dit in de weg aan verlening van vergunning van rechtswege.
3. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd omdat de risicocontour binnen een straal van 8 meter gedurende het hele jaar toegankelijk is voor bezoekers van het bedrijfsverzamelgebouw. Tegen deze weigering heeft eiseres op 25 januari 2016 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarmee heeft het college het door eiseres aangevoerde mandaat-gebrek bij de ondertekening van het (inmiddels op schrift gezette) weigeringsbesluit hersteld. Verder gaat de rechtbank voorbij aan het door eiseres gesignaleerde gebrek in de bekendmaking van het weigeringsbesluit omdat zij tijdig een bezwaarschrift heeft kunnen indienen en daardoor niet in haar belangen is geschaad.
4. Ter zitting is vastgesteld dat geen sprake is van één van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat de weigeringsgronden limitatief geformuleerd zijn had het college de gevraagde omgevings-vergunning niet mogen weigeren. Dat het college het gevoel heeft dat de vuurwerkopslag niet veilig is, maakt dit niet anders. Er zijn andere grondslagen om de risico’s van de opslag van vuurwerk te beoordelen.
5. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden en dat het primaire weigeringsbesluit van 15 december 2015 herroepen dient te worden. Vervolgens constateert de rechtbank dat niet uiterlijk 28 december 2015 op de aanvraag is beslist waardoor de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege aan eiseres is verleend.
6. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend dient te maken dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. De inwerkingtreding van de vergunning wordt gelet op artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proces-kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en wegingsfactor 1) en voor de reis- en verletkosten voor gemachtigde [naam gemachtigde 2] op € 140,64. Daarnaast heeft eiseres, wegens het herroepen van het weigerings-besluit, recht op € 496,-- voor het indienen van het bezwaarschrift.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
herroept het primaire besluit;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
draagt het college op het betaalde griffierecht van € 334,-- aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1628,64.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2016.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.A.F. van Ginneken, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: