2.1.
Belanghebbende is in Nederland gevestigd en heeft een groothandel in alcoholische en alcoholvrije dranken (frisdrank). Zij beschikt over een in artikel 14, lid 1, van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: de Wet; in de voor het onderhavige tijdvak geldende tekst) bedoelde vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Wet (hierna: IVV).
2.2.
In de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 heeft belanghebbende frisdrank gekocht van achtereenvolgens [leverancier 1] , [leverancier 2] en [leverancier 3] (hierna: de leveranciers). De leveranciers zijn in Nederland gevestigde bedrijven. Zij hebben nimmer aangifte voor de verbruiksbelasting gedaan dan wel een betaling van verschuldigde verbruiksbelasting gedaan.
2.3.
Belanghebbende heeft de geleverde frisdrank ingeslagen in haar IVV. Op haar maandelijkse aangiften verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken heeft belanghebbende ter zake van de onder 2.2 vermelde aankopen verbruiksbelasting in aftrek gebracht tot een bedrag van € 245.420,55. Deze teruggaven zijn vervolgens verleend. Op vrijwel alle facturen van de leveranciers zijn bedragen opgenomen onder de vermelding van "accijns". In nagenoeg alle gevallen waarin “accijns” op de factuur stond vermeld, heeft belanghebbende zelf het bedrag herrekend naar het volgens haar juiste bedrag aan verbruiksbelasting dat zij door middel van haar maandaangifte heeft teruggevraagd.
2.4.
De inspecteur heeft bij belanghebbende een controle ingesteld naar de juistheid van haar aangiften met betrekking tot de in aftrek gebrachte verbruiksbelasting. Aanleiding voor deze controle was een onderzoek van de FIOD naar het (mogelijk) ontduiken van verbruiksbelasting door de leveranciers. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur geconstateerd dat de door belanghebbende in aftrek gebrachte verbruiksbelasting niet door de leveranciers is voldaan en geconcludeerd dat ten onrechte teruggaaf is verleend. De inspecteur heeft dientengevolge de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.
2.5.
In de Wet is, voor zover hier van belang, bepaald:
"Artikel 1 (...)
2. Onder de naam verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt een belasting geheven ter zake van de uitslag en de invoer van alcoholvrije dranken. (...)
Artikel 2
In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder:
(…)
b. inrichting: iedere plaats waar op grond van de bepalingen van deze wet alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden; (…)
1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag het brengen van alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak buiten een plaats die voor dat soort goed als inrichting is aangewezen. (...)
1. Als uitslag wordt mede aangemerkt het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken (...) waarvan de belasting niet is geheven, door:
a. een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen; (...)
Artikel 14
1. Een plaats kan alleen als inrichting worden gebruikt indien daartoe een vergunning is verstrekt door de inspecteur. (...)
Artikel 16
De belasting wordt geheven van de vergunninghouder van de inrichting. (...)
1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend voor alcoholvrije dranken, pruimtabak of snuiftabak die:
(...)
d. zijn gebracht binnen een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen; (...)
Artikel 34
De inspecteur beslist op een verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking.".