RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700191-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2017
[verdachte]
,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) bij de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, Pompstationsweg 32, 2597 JW ’s-Gravenhage,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 oktober 2016 te Kloetinge, gemeente Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
van het leven te beroven,
door die [benadeelde] met een mes, althans een dergelijke scherp voorwerp, in de
keel/hals te steken/snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 10.852,96, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 852,96 ter zake van materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding, kosten ouders in verband met overnachting en reiskosten) en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en de verdediging deze schade niet heeft betwist.
Immateriële schade
De verdediging heeft de vordering ter zake immateriële schade gemotiveerd betwist, nu deze schade niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zij overweegt dat het gevorderde bedrag voldoende is onderbouwd door de stukken in het dossier alsook door de in de vordering opgenomen omschrijving van de gevolgen die het bewezenverklaarde feit lichamelijk en geestelijk voor de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank acht het gevorderde bedrag ook redelijk en billijk. De keel van de benadeelde partij is doorgesneden en hij heeft geluk gehad dat hij het er levend vanaf heeft gebracht. De wond is gehecht en hij heeft daaraan een fors litteken in zijn hals overgehouden blijkens de foto’s in het dossier. Ook is aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft als gevolg van het handelen van verdachte. Dat hij al voor het incident bekend was met psychische problemen en om die reden in Emergis verbleef, doet hieraan niet af en staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van schadevergoeding. De rechtbank zal de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde feit;
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 10.852,96 (tienduizend achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit € 852,96 (achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent) ter zake van materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
R [benadeelde] € 10.852,96 (tienduizend achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 89 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een vleesmes (G1623224).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. J.F.I. Sinack en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 juni 2017.
Mr. Borm is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.