4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn is de officier van justitie van mening dat er geen aanleiding is voor bewijsuitsluiting. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van etnisch profileren. Er is door de Koninklijke Marechaussee op rechtmatige wijze toezicht gehouden op het inkomend verkeer. Als de verdediging daadwerkelijk meent dat sprake is van discriminatie, dan had het voor de hand gelegen te verzoeken de betreffende verbalisanten te horen. Een dergelijk verzoek is echter niet gedaan.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het opzet niet bewezen zou kunnen worden, heeft de officier van justitie opgemerkt dat uit het dossier te veel elementen blijken die onlogisch zijn en dat daarnaast de lezing van verdachte niet controleerbaar is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde.
De verdediging heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het voorbereidend onderzoek een vormverzuim kent als bedoeld in artikel 359a Sv. Verdachte heeft de achterbak van het door hem bestuurde voertuig immers moeten openen, terwijl daar geen aanleiding voor bestond. Verdachte werd gecontroleerd in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vreemdelingenwet) en heeft zich geïdentificeerd met een Nederlands rijbewijs. Voor verbalisanten was toen duidelijk dat verdachte de Nederlandse identiteit bezat en daarmee was de controle op basis van de Vreemdelingenwet afgerond. Desalniettemin is verdachte vervolgens op grond van de Vreemdelingenwet gevraagd de achterkant van het voertuig te openen. Deze bevoegdheid bestaat echter pas bij een redelijk vermoeden van overtreding van de Vreemdelingenwet. In eerste termijn heeft de raadsman gesteld dat er geen redelijk vermoeden was in de zin van artikel 51 van de Vreemdelingenwet en in tweede termijn dat er geen redelijk vermoeden was in de zin van artikel 50 van de Vreemdelingenwet.
Door toch aan verdachte te vragen de achterkant van het voertuig te openen, is discriminatoir gehandeld jegens verdachte. Kennelijk hebben verbalisanten het redelijke vermoeden van overtreding van de Vreemdelingenwet aangenomen op basis van de Marokkaanse nationaliteit van verdachte. Dergelijk discriminatoir handelen is een ernstig verzuim waar niet lichtzinnig mee mag worden om gegaan. Het bewijs dat is verkregen met dit onrechtmatig handelen, dient daarom te worden uitgesloten.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de invoer van cocaïne, nu verdachte niet wist van de aanwezigheid van cocaïne in het voertuig en hij ook niet de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. In dit verband is gewezen op de zwakbegaafdheid van verdachte. In ieder geval meent de verdediging dat dit verweer moet slagen ten aanzien van de cocaïne die zich in een verborgen ruimte bevond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 3 december 2016 werd verdachte, als bestuurder van een bestelauto Opel Vivaro, kenteken [kenteken] , bij de grensovergang Hazeldonk te Breda bij een inreiscontrole staande gehouden. Volgens zijn eigen verklaring kwam verdachte gereden uit de buurt van Antwerpen1. In de Opel Vivaro werd een groot aantal boodschappentassen aangetroffen met daarin meerdere pakketten/blokken2. Monsters van deze pakketten/blokken werden positief getest op de aanwezigheid van cocaïne3. In totaal werden in de 10 draagtassen 201 pakketten aangetroffen met een nettogewicht van 198.909,6 gram4. Uit een rapport van het Douanelaboratorium is vast komen te staan dat alle bemonsterde pakketten cocaïne bevatten, vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet5.
Vervolgens werden in een verborgen ruimte in de Opel Vivaro nog 200 pakketten aangetroffen6. Deze 200 pakketten hadden een nettogewicht van 200.406 gram7 en uit een rapport van het Douanelaboratorium is vast komen te staan dat ook die bemonsterde pakketten cocaïne bevatten, vermeld op lijs I, behorende bij de Opiumwet8.
Met betrekking tot het (on)rechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank stelt vast dat de Koninklijke Marechaussee op 3 december 2016 controleerde in het kader van Mobiel Toezicht Vreemdelingen. In dat kader bestaat op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet de bevoegdheid (na grensoverschrijding) personen staande te houden teneinde identiteit en nationaliteit vast te stellen. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding hebben verbalisanten op deze grondslag verdachte staande gehouden en zijn identiteit vastgesteld aan de hand van een overhandigd rijbewijs.
Vervolgens is verdachte gevraagd of de achterkant van het voertuig open gemaakt kon worden. Blijkens het proces-verbaal is dit gevraagd omdat van buiten niet te zien was of er nog meer personen in het voertuig aanwezig waren. Gelet op de foto’s van het voertuig in het dossier, twijfelt de rechtbank er niet aan dat door de donker getinte ramen aan de achterzijde niet naar binnen kon worden gekeken. Gelet op voornoemd proces-verbaal zou dit zijn gevraagd op grond van artikel 51 Vreemdelingenwet, welk artikel de bevoegdheid schept een vervoermiddel te onderzoeken bij een redelijk vermoeden dat personen worden vervoerd met betrekking tot wie de toezichthoudende taak bestaat. In het inleidende proces-verbaal relaas valt echter te lezen dat deze vraag is gesteld op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet.
De rechtbank begrijpt het proces-verbaal van aanhouding zo dat verbalisanten niet konden zien of er nog meer personen in het voertuig aanwezig waren van wie zij de identiteit dienden vast te stellen en dat zij daarom gevraagd hebben de achterkant van het voertuig te openen. Aldus hebben zij met het oog op de aan hun toekomende bevoegdheid van artikel 50 Vreemdelingenwet verdachte gevraagd de achterbak te openen. Het betrof dan ook dezelfde bevoegdheid als die welke is gebruikt ten aanzien van verdachte en waarvoor geen redelijk vermoeden van overtreding van de Vreemdelingenwet is vereist. Van het onrechtmatig inzetten van een bevoegdheid jegens verdachte was dan ook geen sprake; het verzoek hield geen verband met verdachte, maar was gebaseerd op de algemene controlebevoegdheid van artikel 50 Vreemdelingenwet. Die bevoegdheid is immers niet beperkt tot bestuurders van voertuigen. Gelet hierop hebben verbalisanten dus niet gehandeld op grond van artikel 50 lid 5 Vreemdelingenwet of artikel 51 Vreemdelingenwet, waarvoor wel een redelijk vermoeden is vereist. Daarom kan ook niet gesproken worden van het discriminatoir inzetten van bevoegdheden, nog daargelaten dat het dossier voor dat oordeel overigens ook geen aanknopingspunten biedt.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld. Dat zij zelf abusievelijk artikel 51 Vreemdelingenwet als grondslag hebben genoemd in plaats artikel 50, dient niet tot bewijsuitsluiting te leiden. Voor zover daarmee al sprake is van een vormverzuim, is dit van dermate geringe aard en is verdachte daarmee niet in enig belang geschaad, zodat dit naar het oordeel van de rechtbank zonder gevolg kan blijven.
Met betrekking tot het opzet
Vast is komen te staan dat verdachte de bestuurder was van een Opel Vivaro met daarin ongeveer 400 kilogram cocaïne en dat hij met die auto de grensovergang Hazeldonk is gepasseerd. Ongeveer de helft van de 400 kilogram cocaïne bleek verborgen te zijn in een geheime opbergruimte en uit technisch onderzoek is vast komen te staan dat die opbergruimte alleen middels een schakelaar kon worden geopend, welke schakelaar zich achter de radio in de bestuurderscabine bevond.
Verdachte heeft bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij op verzoek van een zekere [naam] naar Antwerpen is gereden om “stoffelijk plamuur” op te halen. Bij aankomst in Antwerpen is hij bij een busje gestopt waaruit twee mannen zijn gestapt. Die mannen stonden klaar met tassen en volgens verdachte zouden die mannen de tassen in de bus van verdachte hebben gezet. Die mannen zijn volgens verdachte niet in de cabine van de Opel Vivaro geweest en voorts heeft hij verklaard dat hij verder nergens is gestopt en dat hij terug naar Nederland is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte is aangehouden onder omstandigheden die vragen om een uitleg door verdachte. De rechtbank constateert dat verdachte een verklaring heeft afgelegd die volstrekt oncontroleerbaar is. Verdachte heeft slechts summiere informatie verstrekt van degene voor wie hij naar Antwerpen is gereden en van de personen met wie hij in Antwerpen contact heeft gehad, informatie die verder niet kan worden onderzocht. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte niet consistent heeft verklaard. Bij zijn aanhouding op 3 december 2016 heeft hij namelijk verklaard dat hij niet wist waar hij de Opel Vivaro had opgehaald en dat hij ook niet wist waar hij vandaan kwam. Ook heeft hij verklaard dat hij niet wist wat er in de pakketjes/blokken zat.
Pas bij zijn verhoor op 12 december 2016 heeft verdachte verklaard dat de Opel Vivaro van een zekere [naam] was, dat die auto in Schiedam stond en dat in de pakketten stoffelijke plamuur zou moeten zitten.
Indien de rechtbank uit zou gaan van de lezing die verdachte heeft gegeven, dan zou dit betekenen dat verdachte met de Opel Vivaro, met daarin 200 kilogram cocaïne in de geheime opbergruimte, van Nederland naar Antwerpen (België) is gereden en dat vervolgens in Antwerpen onbekende mannen nog 200 kilogram cocaïne in de bestelbus hebben geplaatst en dat verdachte vervolgens met 400 kilogram cocaïne weer terug naar Nederland is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verdachte afgelegde verklaring ongeloofwaardig is. Het is onaannemelijk dat verdachte zonder nut of noodzaak in eerste instantie al met 200 kilogram cocaïne op pad werd gestuurd richting België, hetgeen de kans op ontdekking verdubbelt. Met name deze ongeloofwaardige verklaring is voor de rechtbank voldoende om tot het oordeel te komen dat verdachte op 3 december 2016 wist wat hij vervoerde en dat hij dan ook opzettelijk de ongeveer 400 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daar komt nog bij dat zijn verklaring dus ook oncontroleerbaar is. Dat verdachte zwakbegaafd is en over een beperkt cognitief vermogen beschikt, raakt naar het oordeel van de rechtbank niet het opzet van verdachte, nu zijn lezing van het gebeuren niet wordt geloofd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Breda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 400 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.