3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde
producties wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiser] is een gepensioneerde elektrotechnisch ingenieur en woonachtig te [woonplaats eiser] , Moldavië. In de loop der jaren heeft [eiser] diverse boeken geschreven op het gebied van elektronica.
b. De vennootschap onder firma Livreria handelt onder de namen Occident Uitgeverij en Livreria Internetboekhandel en zij exploiteert een online boekhandel. ( [naam internetsite] waarmee zij een groot assortiment boeken aanbiedt aan het publiek. [gedaagden sub 2 en 3] zijn de enige vennoten van Livreria.
c. [eiser] heeft in 2014 geconstateerd dat Livreria drie van zijn boeken op haar website had geplaatst.
d. Op 19 maart 2014 heeft [eiser] een dagvaarding aangebracht bij de Moldavische rechter en daarmee een geding tegen Livreria aanhangig gemaakt. [eiser] vorderde bij het Moldavische gerecht - samengevat - (1) een verklaring voor recht dat Livreria (in het petitum kennelijk per abuis “Indigo online store” genoemd) een inbreuk op zijn auteursrechten heeft gepleegd; (2) een vergoeding van de schade ad € 25.866,00 die hij als gevolg van de inbreuk heeft geleden en (3) de inbeslagname en vernietiging van alle illegale kopieën van de boeken die Livreria in haar bezit had.
e. Op 25 maart 2014 is in de Moldavische zaak een eerste zitting gepland op 27 juni 2014.
f. De Moldavische rechtbank heeft vervolgens de Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Den Haag verzocht om de dagvaarding alsook de mededeling van de datum van de eerste zitting (beide documenten in de Roemeense en de Engelse taal) te betekenen aan Livreria conform artikel 5 lid 1 van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (hierna: het Haags Betekeningsverdrag) waarbij zowel Nederland als Moldavië partij zijn. De Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Den Haag is de centrale autoriteit in de zin van voornoemd verdrag (hierna: de Centrale Autoriteit).
g. Op 9 mei 2014 heeft de Centrale Autoriteit aan de rechtbank in Moldavië bevestigd dat het verzoek is ontvangen en in behandeling is genomen. Bij brief van 10 juli 2014 heeft de Centrale Autoriteit aan de rechtbank in Moldavië bericht dat aan het verzoek is voldaan, namelijk dat de dagvaarding aan Livreria is overhandigd en mededeling van de eerste zittingsdatum is gedaan. De Centrale Autoriteit heeft een bevestiging van de ontvangst van de stukken door Livreria aan de rechtbank te Moldavië teruggestuurd. Volgens deze ontvangstbevestiging heeft Livreria de stukken op 5 juni 2014 ontvangen.
h. Livreria is niet ter zitting d.d. 27 juni 2014 verschenen. De rechtbank in Moldavië heeft de zitting daarop verdaagd tot 7 oktober 2014.
i. Op 21 oktober 2014 heeft de rechtbank in Moldavië een verstekvonnis tegen Livreria gewezen en de vorderingen van [eiser] toegewezen. De rechtbank in Moldavië heeft geoordeeld - samengevat - dat Livreria inbreuk maakte op de auteursrechten van [eiser] door de boeken die zijn geschreven door [eiser] , op haar website aan te bieden zonder dat zij daartoe gerechtigd was. Livreria is veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 26.506,04 bestaande uit een schadevergoeding ten bedrage van € 25.866,00 en het griffierecht ad MDL 14.425,46 (€ 640,04 op grond van de koers van 8 februari 2016) alsmede tot vernietiging van alle exemplaren van de betreffende boeken.
j. Het Moldavische vonnis is op 24 november 2014 in kracht van gewijsde gegaan en dit vonnis is op 4 juni 2015 aan Livreria betekend.
k. Bij brief van 21 oktober 2015 is Livreria gesommeerd om vóór 4 november 2015 aan het Moldavische vonnis te voldoen.
l. Op 30 oktober 2015 heeft de rechtbank in Moldavië, op verzoek van [eiser] , haar vonnis van 21 oktober 2014 gecorrigeerd.
m. Op 10 november 2015 heeft [eiser] een tweede procedure tegen Livreria aanhangig gemaakt voor de rechtbank in Moldavië. In deze procedure werd Livreria gedagvaard tegen 18 maart 2016. Op de zitting van 18 maart 2016 is Livreria in het geding verschenen. De rechtbank in Moldavië heeft vonnis gewezen in deze zaak op 23 december 2016.
n. Livreria heeft op 16 juli 2016 hoger beroep aangetekend tegen het verstekvonnis van 21 oktober 2014. Het Hof in Moldavië heeft toegestaan dat Livreria alsnog in hoger beroep gaat tegen het dit vonnis. Het Hof heeft het hoger beroep nog niet op inhoudelijke gronden behandeld of daarop beslist.
3.2.
[eiser] vordert de erkenning van het Moldavische vonnis d.d. 21 oktober 2014 en de hoofdelijke veroordeling van Livreria en van haar vennoten, [gedaagden sub 2 en 3] , tot datgene waartoe Livreria reeds bij de Moldavische rechter is veroordeeld; dit een en ander overeenkomstig 431 lid 2 Rv, aangezien tussen Nederland en Moldavië geen verdrag bestaat op grond waarvan een Moldavisch vonnis in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt. [eiser] betoogt dat een behandeling ten gronde achterwege kan blijven omdat het vonnis van de Moldavische rechter voldoet aan de vier in de jurisprudentie ontwikkelde voorwaarden voor erkenning. Hij stelt daartoe dat de rechter in Moldavië zijn bevoegdheid heeft gebaseerd op een naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond, nu hij zijn bevoegdheid heeft gestoeld op de schade die [eiser] in Moldavië heeft geleden. Voorts meent [eiser] dat het vonnis in Moldavië tot stand is gekomen na een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, omdat de zaak pas is beoordeeld nadat de rechtbank in Moldavië had vastgesteld dat Livreria de dagvaarding rechtsgeldig had ontvangen. Verder leidt erkenning van het Moldavische vonnis volgens [eiser] niet tot een gevolg dat onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde, aangezien het oordeel dat een partij die inbreuk maakt op een auteursrecht en aansprakelijk wordt gehouden om de schade te vergoeden niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Ten slotte is [eiser] van mening dat het Moldavische vonnis niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust. Nu in de visie van [eiser] aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, vordert hij hoofdelijke veroordeling conform het Moldavische vonnis van Livreria en haar vennoten, [gedaagden sub 2 en 3] , die voor de verbintenissen van de VOF hoofdelijk zijn verbonden. Daarnaast vordert hij vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.000,- en tot betaling van de integrale proceskosten ex 1019h Rv inclusief nakosten.
3.3.
Livreria c.s. voert formeel ten verwere aan, dat de dagvaarding nietig is jegens [gedaagden sub 2 en 3] , aangezien de Moldavische dagvaarding en het Moldavische vonnis uitsluitend betrekking hebben op Livreria en niet op de vennoten [gedaagden sub 2 en 3] .
Livreria c.s. betwist op inhoudelijke gronden dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder een in het buitenland gewezen vonnis in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking kan komen. Zij voert daartoe aan, dat de Moldavische rechter geen bevoegdheid kan hebben ontleend aan de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, omdat er geen sprake is van schade aan de zijde van [eiser] . Voorts weerspreekt Livreria c.s. dat het Moldavische vonnis tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging, stellende dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat de termijn van drie weken tussen de betekening van de dagvaarding en de eerste zitting in Moldavië onvoldoende was, waardoor Livreria in haar verdediging is geschaad. Bovendien is het vonnis pas aan haar betekend nadat het in kracht van gewijsde was gegaan en is het nadien gewijzigd zonder dat dit tijdig aan Livreria werd medegedeeld en zonder dat zij daarover is gehoord. Voorts meent zij dat het motiveringsbeginsel is geschonden evenals het zorgvuldigheidsbeginsel, in die zin dat het vonnis niet eenduidig was. In de overwegingen van het vonnis stond immers vermeld dat de vorderingen zullen worden afgewezen, terwijl de vorderingen van [eiser] in het dictum van het vonnis worden toegewezen. Er is haars inziens sprake van schending van de beginselen van bewijsrecht omdat de dagvaarding aan Livreria is betekend zonder de daarbij behorende producties, terwijl in de dagvaarding wel naar ‘annexes’ wordt verwezen, waardoor het voor Livreria niet mogelijk was de vorderingen van [eiser] te verifiëren. Volgens Livreria c.s. is er verder sprake van misbruik van (proces)recht wegens de kennelijke ongegrondheid van de vordering van [eiser] en de herhaalde dagvaardingen jegens haar en andere partijen. In de visie van Livreria c.s. is het Moldavische vonnis tevens in strijd met de openbare orde, nu de hoogste rechter in Moldavië toewijzing van een vordering zoals die van [eiser] strijdig acht met het EVRM en met de beginselen van het Moldavische procesrecht. Naar de mening van Livreria c.s. behoort de rechtbank dan ook niet tot erkenning over te gaan van het Moldavische vonnis. De vordering tot vernietiging van ‘onrechtmatige’ exemplaren van de boeken van [eiser] met bijbehorende dwangsom dient bovendien afgewezen te worden op de grond dat er geen sprake is (geweest) van enig bezit of houderschap zijdens Livreria van de door [eiser] bedoelde boeken, nu slechts de titels van deze boeken op de website van Livreria hebben gestaan, maar nimmer door enige klant van Livreria zijn besteld. Van enige door [eiser] geleden schade is dan ook geen sprake, aldus Livreria c.s. Zij geeft voorts aan dat het Hof in Moldavië heeft toegestaan dat zij hoger beroep instelt tegen het vonnis, zodat dit vonnis hangende het hoger beroep niet (meer) onherroepelijk is, hetgeen er eveneens aan in de weg staat dat dit vonnis in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt. Zij meent dan ook dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
3.4.
Het formele verweer van Livreria c.s., dat de dagvaarding nietig is jegens [gedaagden sub 2 en 3] , aangezien de Moldavische dagvaarding en het Moldavische vonnis uitsluitend betrekking hebben op de vof Livreria en niet op haar vennoten [gedaagden sub 2 en 3] , treft geen doel. Immers, het feit dat het Moldavische vonnis zich uitsluitend richt tot de vof Livreria en niet (tevens) tot haar vennoten [gedaagden sub 2 en 3] , leidt niet tot het rechtsgevolg dat de dagvaarding in de onderhavige zaak nietig is ten opzichte van [gedaagden sub 2 en 3] . Het brengt echter wel met zich, dat [eiser] niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn vorderingen jegens [gedaagden sub 2 en 3] . Weliswaar geldt dat [gedaagden sub 2 en 3] als vennoten hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen van de vof Livreria, maar de onderhavige vordering is gegrond op de tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 en dat vonnis heeft uitsluitend betrekking op de vof Livreria en behelst geen veroordeling van [gedaagden sub 2 en 3] . Dit brengt met zich, dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn onderhavige vordering waar deze zich richt tegen [gedaagden sub 2 en 3]
3.5.
Met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 en de gevorderde veroordeling van Livreria tot datgene waartoe zij in door de Moldavische rechter is veroordeeld, geldt het volgende.
Op grond van artikel 431 lid 1 Rv kunnen noch beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat, noch buiten Nederland verleden authentieke akten, binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, een en ander als bedoeld in artikel 985 dan wel artikel 993 leden 1 en 2 Rv.
Op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Een dergelijke procedure op de voet van artikel 431 lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de Nederlandse rechter. Indien op de voet van artikel 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent. Daarbij dient tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien:
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en
(iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Strekt de vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar. Toewijzing van een vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv kan voorts afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. (Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, Gazprom-arrest).
3.7.
Met in achtneming van het juridisch kader zoals hiervoor onder r.o. 3.5. is weergegeven, wordt als volgt overwogen. Beoordeeld dient onder meer te worden of het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Dienaangaande geldt het volgende. Vast staat dat voornoemd vonnis pas op 4 juni 2015 aan Livreria is betekend, derhalve ruim nadat dit verstekvonnis op 24 november 2014 onherroepelijk was geworden en in kracht van gewijsde was gegaan. Aldus is Livreria de mogelijkheid ontnomen om tegen dit vonnis in verzet te gaan of tijdig een ander rechtsmiddel aan te wenden.
Voorts staat vast, dat het Moldavische verstekvonnis - ruim nadat het onherroepelijk was geworden en aan Livreria was betekend - door de rechtbank in Moldavië is gewijzigd op 30 oktober 2015 op verzoek van [eiser] , zonder dat Livreria hiervan in kennis is gesteld of hierover is gehoord. In het vonnis stond vermeld: “(…) the Court concludes that the plaintiff’s claims are unfounded and are to be rejected for the following reasons.” welke zinsnede door de Moldavische rechtbank is gewijzigd in een toewijzende overweging. Als onweersproken staat vast dat deze wijziging 15 dagen nadien onherroepelijk is geworden, terwijl Livreria pas in kennis is gesteld van deze wijziging bij de dagvaarding in de onderhavige procedure (18 februari 2016).
Beide voornoemde omstandigheden - zowel het betekenen van het verstekvonnis nadat dit reeds in onherroepelijk was geworden, als het wijzigen van dit vonnis zonder de wederpartij daarvan in kennis te stellen en hierover te horen - vormen een schending van de beginselen van behoorlijk procesrecht, meer in het bijzonder van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel is één van de meest fundamentele vereisten voor een behoorlijk proces en een essentieel onderdeel van de eisen die aan een goede procesorde worden gesteld. Het beginsel van hoor en wederhoor geldt dan ook voor alle typen procedures - ook bij verbetering van kennelijke fouten in een vonnis - en aan de schending daarvan wordt een zwaarwegend gewicht toegekend en dit wordt dienovereenkomstig gesanctioneerd. Gelet op voornoemde schending van het beginsel van hoor en wederhoor en het grote belang dat aan dit beginsel wordt toegekend, kan niet worden geoordeeld dat het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Reeds om die reden is niet voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde voorwaarden waaronder een in het buitenland gewezen vonnis in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking kan komen ex artikel 431 lid 2 Rv zoals weergegeven in r.o. 3.5.. Nu de erkenning en tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis op voornoemde grond reeds afstuit, behoeven de overige voorwaarden en geschilpunten tussen partijen geen (nadere) bespreking en beslissing meer.
3.9.
Op basis van al het vorenoverwogene luidt de conclusie dan ook, dat de vordering van [eiser] behoort te worden afgewezen. [eiser] zal derhalve als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In procedures inzake de handhaving van intellectuele eigendomsrechten geldt dat in beginsel de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet (artikel 1019h Rv). Hiertoe worden forfaitaire indicatietarieven gehanteerd door de rechtbanken, in casu de indicatietarieven die gelden met ingang van 1 april 2017, nu vonnis is bepaald na deze datum. Onder het bereik van artikel 1019h Rv valt ook een quasi-exequaturprocedure als de onderhavige, waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een ander land is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectueel eigendomsrecht. Uit de indicatietarieven volgt dat voor bodemzaken die eenvoudig en niet bewerkelijk zijn - zoals de onderhavige zaak, nu er geen inhoudelijke beoordeling van een intellectueel eigendomsrecht plaatsvindt - een maximaal tarief geldt van € 8.000,-. Aangezien enkel de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, voor vergoeding in aanmerking komen, dient beoordeeld te worden welke uren aan de zijde van Livreria aan de onderhavige zaak zijn besteed op basis van de door haar overgelegde urenspecificatie (productie 21). Daarbij komen uitsluitend de uren voor vergoeding in aanmerking die samenhangen met het opstellen van de conclusie van antwoord, de conclusie van dupliek en het pleidooi en behoren niet de uren meegenomen te worden die gepaard zijn gegaan met de beide incidenten in deze zaak, nu in beide vonnissen in incident reeds een proceskostenveroordeling is gegeven. Aan de hand van de vermelde omschrijvingen van de werkzaamheden op de urenspecificatie, kan echter veelal niet opgemaakt worden welke werkzaamheden, uren en kosten zijn te herleiden tot de onderhavige hoofzaak en welke verband houden met de tweetal incidenten. Om die reden kan geen exacte berekening worden gemaakt van de uren die verband houden met de onderhavige hoofdzaak en zal daarvan een redelijke inschatting moeten worden gemaakt, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het geringe financiële belang van de zaak (€ 25.866,00 in hoofdsom), de beperkte complexiteit en de grondslag van de vordering die de zaak het karakter geeft van een quasi-exequaturprocedure, zodat de proceskosten naar redelijke inschatting worden begroot op een bedrag van € 6.000,- inclusief BTW, te vermeerderen met een bedrag van € 1.929,00 aan griffierecht, derhalve resulterend in een totaalbedrag van € 7.929,00.
De verschuldigdheid van de wettelijke rente en de nakosten is door [eiser] als zodanig niet betwist en zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld. Voorts zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals onweersproken gevorderd door Livreria.