4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegvoeren, vernietigen en wegmaken van het lijk van [Slachtoffer] (verder: [Slachtoffer] ) en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met demper en munitie.
Zij gaat er op basis van het dossier vanuit dat verdachte op 9 mei 2015 een vuurwapen met munitie aan [Slachtoffer] heeft geleverd en dat [Slachtoffer] zichzelf daarmee, na het proefschieten door verdachte, door het hoofd heeft geschoten. Vanwege zijn staat van dienst, kon verdachte niet met het lichaam van [Slachtoffer] naar de politie omdat niemand hem zou geloven. Toen heeft hij er voor gekozen het lijk zelf op te ruimen. Daartoe heeft hij het lichaam in stukken gezaagd en gekliefd en vervolgens in zelfgemaakte manden van gaas met daarin keien ter verzwaring in het Markkanaal gedumpt. Het Markkanaal ligt dicht bij het terrein van verdachte en het restaurant [Naam 1] , waar de auto van [Slachtoffer] stond geparkeerd en die verdachte vermoedelijk in brand heeft gestoken. Als zekerheidsstelling heeft hij het wapen en de slippers van [Slachtoffer] meegenomen en op zijn terrein in Hulten begraven.
Zij baseert zich daarvoor op de telefoongegevens van [Slachtoffer] en verdachte, de ARS-gegevens, de OVC-gesprekken tussen verdachte en zijn partner [Naam 2] en [Naam 3] , het aantreffen van manden met lichaamsdelen van [Slachtoffer] - waarbij tevens keien, piepschuim bolletjes en plastic zijn aangetroffen-, het op het terrein van verdachte aantreffen van gaasrollen, keien, piepschuim en plastic, het aantreffen van gaasafval in de kliko op het terrein van verdachte en het op het terrein van verdachte aantreffen van de vuilniszak met daarin het gebruikte vuurwapen, munitie en de slippers van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde onder 1. Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte op 9 mei 2015 een afspraak had met [Slachtoffer] voor kogels voor een vuurwapen. [Slachtoffer] was hiervoor door anderen naar verdachte verwezen, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. [Slachtoffer] heeft op deze dag in het bijzijn van verdachte zelfmoord gepleegd. Vanwege de opmerkelijke doodsoorzaak, de persoon van verdachte, zijn verleden en strafblad en de omstandigheid dat zijn loods vol lag met vuurwapens, was het voor verdachte geen optie om de politie te bellen. Verdachte had door de politie in te schakelen zichzelf sowieso in de problemen gebracht. Verdachte heeft daarom contact opgenomen met de mensen die [Slachtoffer] naar hem hadden verwezen en tegen hen gezegd dat zij hun eigen problemen maar moesten oplossen. Het vuurwapen met demper heeft hij, samen met de kogels en de slippers, meegenomen en ingegraven op zijn terrein, om eventueel later aan te kunnen tonen dat het zelfmoord was. Verdachte is niet betrokken geweest bij wat er daarna met het lichaam van [Slachtoffer] is gebeurd. Daarvoor biedt het dossier ook geen enkel aanknopingspunt.
Zo is van de aangetroffen keien, piepschuim bolletjes en plastic in de manden met lichaamsdelen níét vastgesteld dat deze afkomstig zijn van het terrein van verdachte, in die zin dat dit dezelfde materialen betreffen. Sterker nog, uit het dossier volgt dat het gaas van de manden waarin de lichaamsdelen zaten níét overeenkomt met het gaas dat op het terrein van verdachte is aangetroffen. Ook is er ondanks het uitgebreide onderzoek op het terrein van verdachte naar bloedsporen van [Slachtoffer] geen enkel spoor van hem aangetroffen, wat voor de hand had gelegen gezien de hoeveelheid bloed die de wijze waarop het lichaam van [Slachtoffer] is toegetakeld met zich moet hebben gebracht. Tot slot passen de OVC-gesprekken in de verklaring die verdachte over de situatie heeft gegeven en kan uit deze gesprekken geen betrokkenheid bij het wegmaken van het lichaam worden afgeleid.
De verdediging bepleit tevens vrijspraak van het ten laste gelegde onder 2. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad kan volgens de verdediging niet gesproken worden van een directe beschikkingsmacht, nu de goederen in een EHBO-doos helemaal achterin op het terrein van verdachte begraven lagen.
Subsidiair wordt een beroep gedaan op overmacht-noodtoestand. Verdachte voelde zich, om in een later stadium zijn onschuld aan te kunnen tonen, gedwongen om de spullen te bewaren. Hij heeft een afweging tussen twee belangen moeten maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van het volgende.
[Slachtoffer] heeft op 9 mei 2015 omstreeks 19.30 uur een bezoek gebracht aan verdachte in zijn woning te Turnhout (België). Daar is door hen koffie gedronken en gesproken over munitie die [Slachtoffer] nodig had voor een vuurwapen. Verdachte, zo verklaart hij zelf, kon deze munitie aan [Slachtoffer] leveren. Die munitie lag echter niet in Turnhout maar in de omgeving van Oosterhout, waarna zij met twee auto’s richting Oosterhout zijn gereden. [Slachtoffer] heeft vervolgens in de omgeving van Oosterhout zijn auto geparkeerd en heeft daar gewacht op verdachte, die toen alleen de kogels is gaan halen. Nadat verdachte met de kogels bij [Slachtoffer] was teruggekeerd, zijn zij met twee auto’s naar restaurant [Naam 1] te Rijen gereden. Daar heeft [Slachtoffer] zijn auto geparkeerd en is hij bij verdachte in de auto gestapt. Vervolgens zijn zij naar een bos in de omgeving van Oosterhout gereden om proef te schieten. Aldaar heeft verdachte vijf patronen in het wapen van [Slachtoffer] gedaan en vervolgens zelf drie keer proef geschoten. Daarna heeft hij het wapen aan [Slachtoffer] gegeven, die zich daarmee vervolgens door het hoofd schoot.
Uit de telefoongegevens van de vier tot [Slachtoffer] beschikbaar staande telefoonnummers, waarvan er op 9 mei 2016 slechts twee actief waren, is gebleken dat het laatste uitgaande contact van zijn Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 1] een sms-bericht aan verdachte betrof, verzonden om 19.13 uur. Daarbij straalde het telefoonnummer van [Slachtoffer] aan op de zendmast aan de [Straatnaam 1] te Turnhout. Het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] heeft als laatste uitgaande activiteit een GPRS/Wap verbinding gemaakt om 21.00.28 uur, waarbij de zendmast aan de Leliestraat te Oosterhout aangestraald werd1.
De verblijfplaats van [Verdachte] en zijn partner [Naam 2] is gelegen aan de [Straatnaam 2] op Baarle-Hertog te Turnhout. [Straatnaam 2] op Baarle-Hertog maakt deel uit van de route van Turnhout naar Baarle-Hertog2. Uit de ARS-gegevens is gebleken dat op 9 mei 2015 om 17.53.44 uur de witte Volkswagen Caddy met het kenteken [Kenteken 1] is geregistreerd op de rotonde van de N397 bij Eersel, komende uit de richting van Valkenswaard en gaande richting de snelweg richting Turnhout3. Vervolgens is deze witte Volkswagen Caddy geregistreerd op 9 mei 2015 om 19.17.34 uur op [Straatnaam 3] te Turnhout. Op 9 mei 2015 om 20.27.06 uur is een grijze Daewoo Nubira met het kenteken [Kenteken 2] geregistreerd op de [Straatnaam 4] te Baarle-Hertog, die op naam staat van [Naam 2] . De grijze Daewoo wordt op twee seconden afstand gevolgd door de witte Volkswagen Caddy. Op 9 mei 2015 om 20.29.57 uur is voornoemde Daewoo geregistreerd op de [Straatnaam 5] te Baarle-Hertog wederom gevolgd door de Volkswagen Caddy, die aldaar geregistreerd is om 20.30.05 uur4.
Op 10 mei 2015 om 00.00.40 uur is de Deawoo geregistreerd op de rotonde van de N397 bij Eersel, komende uit de richting van Valkenswaard en gaande richting de snelweg richting Turnhout5.
Op 12 mei 2015 heeft [Naam 4] bij de politie gemeld dat haar vriend [Slachtoffer] werd vermist. Zij heeft hierover verklaard, dat [Slachtoffer] op 9 mei 2015 omstreeks 12.30 uur de woning heeft verlaten. Om 18.19 uur die dag heeft [Slachtoffer] haar een sms-bericht gestuurd met de vraag of hij friet mee moest nemen. Daarna heeft zij niets meer van hem vernomen6.
Op 14 mei 2015 omstreeks 02.14 uur heeft de politie een melding gekregen van een autobrand in Rijen op het parkeerterrein van het restaurant [Naam 1] Het betrof een Volkswagen Caddy met het kenteken [Kenteken 1]7. Volgens getuige [Naam 5] stond de Volkswagen Caddy op 9 mei 2015 al op voornoemd parkeerterrein, vanaf tenminste 21.00 uur8.
Op 27, 28, 29 mei en 4 juni 2015 zijn er in het Markkanaal te Oosterhout in totaal vijf manden aangetroffen. De manden waren gemaakt van groen geplastificeerd gaas met een maaswijdte van 10 x 6 centimeter. In de manden zaten in stukken gezaagde lichaamsdelen. De manden die zijn aangetroffen op 27, 28 en 29 mei 2015 waren verzwaard met twee basaltkeien. In mand drie werd een stukje plastic aangetroffen dat aan de ene zijde wit van kleur was en aan de andere zijde zwart. In mand vier werden een aantal witte piepschuimbolletjes aangetroffen9101112. Alle lichaamsdelen tezamen vormden een compleet menselijk lichaam13.
Op 2 juni 2015 is door de officier van justitie vastgesteld dat de aangetroffen lichaamsdelen afkomstig waren van de vermiste persoon [Slachtoffer]14.
Op 29 mei 2015 is verdachte aangehouden in een Amsterdams onderzoek15. Bij die aanhouding heeft tevens een doorzoeking van verdachte’s pand en perceel aan de [Adres] te Hulten plaatsgevonden. Daarbij is een revolver van het merk Nagant, model Army 1895, een bij deze revolver passende demper en 45 patronen van het kaliber 7,62 x 38R van het merk Nagant, die bestemd waren om te worden verschoten met de revolver, aangetroffen. Deze goederen waren begraven op het terrein16171819.
Uit onderzoek bleek dat er bloed van [Slachtoffer] op de revolver en de demper zat20.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat [Slachtoffer] zichzelf door het hoofd had geschoten, vanwege zijn strafblad en de omstandigheid dat zijn loods vol lag met wapens en munitie, er niet voor heeft gekozen de politie te bellen of om het lichaam in het bos achter te laten. Verdachte vermoedde dat hij dan verdacht zou worden van moord of doodslag. Hij heeft via via de mensen benaderd die [Slachtoffer] naar hem hadden gestuurd voor de door hem benodigde munitie en tegen hen gezegd dat zij het moesten oplossen, omdat hij door hen in de problemen was gebracht. Hij heeft aan hen de plek medegedeeld waar het lichaam van [Slachtoffer] lag. Met het aantreffen van de lichaamsdelen in het Markkanaal zo’n vijf à zes weken later, bleek hem ook dat het door hen was opgelost. Het wapen met geluiddemper dat [Slachtoffer] had gebruikt, de munitie en de slippers van [Slachtoffer] heeft verdachte meegenomen en op zijn terrein in Hulten begraven21.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ervoor heeft gekozen om de (zelf)doding van [Slachtoffer] geen voorwerp van het onderzoek ter terechtzitting te maken, blijkens de omvang van de tenlastelegging. Bij de beoordeling van het ten laste gelegde onder feit 1 neemt de rechtbank de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring vanaf het moment dat het slachtoffer dood op de grond lag als uitgangspunt. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij, nadat [Slachtoffer] dood op de grond lag, met een probleem zat. Verdachte geeft aan dat hij vervolgens zodanig gehandeld heeft dat hij niet bij een politieonderzoek (dan wel naar de dood van [Slachtoffer] , dan wel naar aanwezigheid van wapens op zijn terrein in Hulten) betrokken zou worden.
Om dat te bewerkstelligen heeft verdachte, naar eigen zeggen, via via de personen benaderd die [Slachtoffer] naar verdachte hadden gestuurd voor de benodigde munitie. Namen van deze personen heeft verdachte ter zitting niet willen/kunnen geven, naar eigen zeggen in verband met zijn eigen veiligheid. Tegen deze personen heeft hij gezegd dat zij “het moesten oplossen”, omdat hij door hen in deze problemen was gebracht. Vervolgens heeft verdachte aan deze personen de plek kenbaar gemaakt waar het lijk van [Slachtoffer] lag. Bovendien heeft verdachte, zo verklaarde hij ter zitting, direct hierna bewust zijn telefoon kwijtgemaakt dan wel niet meer gebruikt, omdat hij “wist dat er anders gezeik van zou komen”.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de verklaring van verdachte niet anders te begrijpen dan dat het laten liggen van het lichaam voor verdachte geen optie was. Verdachte wilde van het lichaam van [Slachtoffer] af omdat het aantreffen van het lichaam van [Slachtoffer] kennelijk zou leiden tot een politieonderzoek waarbij hij, verdachte, dan onvermijdelijk in beeld zou komen omdat hij immers als laatste contact met [Slachtoffer] had gehad voor diens dood, zowel in persoon als via communicatiemiddelen. Verdachte geeft aan dat hij andere personen ingeschakeld heeft om dit probleem voor hem op te lossen, maar wil de namen van deze personen niet noemen. De reden daarvoor is dat er kennelijk groot gevaar voor hem ervan uit gaat bij het noemen van namen in combinatie met de wijze waarop het lichaam van [Slachtoffer] uiteindelijk is weggemaakt.
In het licht van de verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen zoals in het voorgaande weergegeven – kan verdachte door het kennelijk benaderen van personen met het verzoek om een probleem met een lijk op te lossen, niets anders bedoeld hebben dan dat het lichaam van verdachte weggemaakt zou moeten worden. De rechtbank vindt in het feit dat verdachte het wapen met geluiddemper, munitie en de slippers van [Slachtoffer] heeft meegenomen, steun voor haar uitleg van de verklaring van verdachte, omdat wanneer verdachte er niet zeker van zou zijn dat het lichaam van [Slachtoffer] weggemaakt zou worden verdachte met het meenemen naar zijn eigen terrein van het wapen met geluiddemper, munitie en de slippers van [Slachtoffer] het risico voor betrokken worden bij een politieonderzoek alleen maar zou vergroten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat verdachte het opzet had op het wegvoeren en het wegmaken van het lijk van [Slachtoffer] om het feit van het overlijden te verhelen.
Op grond van de verklaring van verdachte neemt de rechtbank aan dat hij niet als enige alle uitvoeringshandelingen heeft verricht om het lijk van [Slachtoffer] weg te maken. De samenwerking ten aanzien van het wegmaken van het lijk van [Slachtoffer] met onbekend gebleven derden is naar het oordeel van de rechtbank zodanig nauw en bewust geweest, gelet op het door verdachte ook benoemde belang dat hij bij het wegmaken had, dat van medeplegen sprake is. Het initiatief tot het wegmaken van het lijk, door verdachte benoemd als het oplossen van het probleem, is immers van verdachte uitgegaan, hij heeft anderen mede voor de uitvoering van het delict ingeschakeld en voorts heeft hij hun cruciale informatie, te weten de plek waar het lichaam van [Slachtoffer] zich bevond, verschaft. Voorts heeft hij door het meenemen van het wapen met geluiddemper, de munitie en de slippers van [Slachtoffer] ook zelf handelingen verricht die bijdragen aan de vervulling van de delichtsomschrijving. Het lichaam van [Slachtoffer] moest en zou in het belang van verdachte worden weggemaakt.
Voor zover het standpunt van de verdediging moet worden opgevat als een verweer ten aanzien van het ontbreken van medeplegen, maar dat de handelingen van verdachte alleen kunnen worden opgevat als medeplichtigheid daaraan, overweegt de rechtbank het volgende:
Het feit dat verdachte zich volgens eigen verklaring niet bemoeid zou hebben met de wijze waarop het lijk uiteindelijk is weggemaakt, zoals omschreven in de tenlastelegging, en hier wellicht pas veel later van op de hoogte was, doet noch aan het bestaan van het tenlastegelegde opzet, noch aan het medeplegen af, nu de wetenschap daarvan of de aanwezigheid daarbij volgens vaste jurisprudentie niet bepalend of vereist is voor de vervulling van het ten laste gelegde. Bepalend voor de vraag of sprake is van medeplegen is de bewuste en nauwe samenwerking tussen de daders, waarvan zoals hiervoor weergegeven sprake is. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte de onder 2 opgenomen revolver met bijbehorende demper en kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Bij het voorhanden hebben veronderstelt de Wet wapens en munitie een drietal factoren, te weten de aanwezigheid van het wapen/de munitie, een machtsrelatie tussen de dader en het wapen/de munitie en de bewustheid van de dader van het wapen/de munitie. In het licht van het gevoerde verweer door de verdediging zijn met name de eerste twee factoren van belang. Daaromtrent overweegt de rechtbank dat het voor de aanwezigheid van het wapen/de munitie niet zozeer ter zake doet waar dit zich bevindt (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van verdachte), als verdachte maar over het wapen/ de munitie kan beschikken. Verdachte heeft zelf de voorwerpen, zoals opgenomen onder feit 2 op de tenlastelegging, op zijn eigen terrein begraven en hij kon daarover beschikken als hij dat wilde. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. Nu aldus voldaan wordt aan de hierboven genoemde factoren, acht de rechtbank verdachte schuldig aan het ten laste voorhanden hebben van een vuurwapen, demper en munitie, zoals ten laste gelegd onder 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2015, althans in of omstreeks de periode van 9 mei
2015 tot en met 27 mei 2015 te Oosterhout (Noord-Brabant) en/of Dongen en/of
Hulten, gemeente Gilze en Rijen en/of elders in Nederland en/of te Turnhout
en/of Baarle-Hertog en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen het lijk van [Slachtoffer] heeft
vernietigd en/of verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk
om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [Slachtoffer]
te verhelen, immers is heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders
- het lijk van die [Slachtoffer] in stukken en/of delen gesneden en/of
gezaagd en/of gehakt, althans op enigerlei wijze in stukken en/of delen
gemaakt/gedaan en/of
- het lijk van die [Slachtoffer] , althans delen van het lijk van die
[Slachtoffer] in een of meer (zelfgemaakte) kooi(en) gedeponeerd/gedaan
en/of (vervolgens) een of meer van die kooi(en) met stenen/keien
verzwaard en/of
- het lijk, althans delen van het lijk van die [Slachtoffer] vervoerd
en/of verplaatst en/of
- een of meer kooi(en) met daarin het lijk, althans delen van het lijk van die
[Slachtoffer] in het water gedeponeerd en/of geplaatst en/of achter gelaten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2015 tot en met 29 mei 2015, althans
op of omstreeks 29 mei 2015 te Hulten, gemeente Gilze en Rijen, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant, model
Army1895) en/of
- munitie van categorie III, te weten vijfenveertig (45) patronen (kaliber
7,62 x 38R Nagant) en/of
- een (bij/op voornoemd revolver passende) geluiddemper van categorie I,
voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.