2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Schijndel, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere verkeersdeelnemer(s) opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet met voorbedachte rade, (tijdens de nachtelijke uren) een sierkei, althans een steen, (met een gewicht van ongeveer 40 kilogram) op het wegdek van de Structuurweg heeft gelegd, en
(vervolgens) zich in afwachting van het naderende verkeer in de nabijheid heeft opgehouden (wetende dat die Structuurweg een provinciale weg buiten de bebouwde kom is met een aldaar ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur en/of ter plaatse nagenoeg onverlicht was), tengevolge waarvan een bestuurster van een over die weg rijdende personenauto (genaamd [slachtoffer 1] ) tegen die sierkei, althans steen, is gebotst en/of de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) met een aanzienlijke snelheid tegen een langs de weg staande boom is gebotst, en/of tengevolge waarvan een bestuurder van een over die weg rijdende personenauto (genaamd [slachtoffer 2] ) tegen (een of meerdere brokstukken van) die sierkei, althans steen, is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Schijndel, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een bestuurster van een personenauto (genaamd [slachtoffer 1] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere een (incomplete) dwarslaesie en/of gebroken ribben en/of een beschadigde milt en/of lever en/of darmen, heeft toegebracht door (tijdens de nachtelijke uren) een sierkei, althans een steen, (met een gewicht van ongeveer 40 kilogram) op het wegdek van de Structuurweg te leggen en (vervolgens) zich in afwachting van het naderende verkeer in de nabijheid op te houden (wetende dat die Structuurweg een
provinciale weg is buiten de bebouwde kom met een aldaar ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur en/of ter plaatse nagenoeg onverlicht was), tengevolge waarvan de bestuurster (genaamd [slachtoffer 1] ) van een over die weg rijdende personenauto tegen die sierkei, althans steen, is gebotst en/of de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) met aanzienlijke snelheid tegen een langs de weg staande boom is gebotst;
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Schijndel, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een aan een bestuurder van een personenauto (genaamd [slachtoffer 2] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet en al dan niet met voorbedachte rade, (tijdens de nachtelijke uren) een sierkei, althans een steen, (met een gewicht van ongeveer 40 kilogram) op het wegdek van de Structuurweg heeft gelegd, en (vervolgens) zich in afwachting van het naderende verkeer in de nabijheid heeft opgehouden (wetende dat die Structuurweg een provinciale weg buiten de bebouwde kom is met een aldaar ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur en/of ter plaatse nagenoeg onverlicht was), tengevolge waarvan een bestuurder van een over die weg rijdende personenauto (genaamd [slachtoffer 2] ) tegen (een of meerdere brokstukken van) die sierkei, althans steen, is gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
7 De benadeelde partij
De wet biedt slachtoffers de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te stellen in een strafzaak. Dit is om hen op eenvoudigere wijze de mogelijkheid te bieden om hun schade te verhalen op de veroorzaker(s) van die schade. In de onderhavige zaak wil mevrouw [slachtoffer 1] haar schade verhalen op verdachte. Een vordering tot schadevergoeding blijft echter wel ondergeschikt aan de strafzaak en mag om die reden geen onevenredige belasting vormen van die strafzaak. Door de verdediging is in de eerste plaats betoogd dat de vordering te laat is ingediend en dat zij zich daardoor onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op deze vordering. Daarbij wijst de verdediging op de gang van zaken binnen het civiele recht waar er tot tien weken de tijd wordt geboden aan de verwerende partij om (schriftelijk) te reageren op een ingediende vordering. De rechtbank overweegt dat in het strafrecht de wetgever er expliciet voor heeft gekozen om het slachtoffer de kans te bieden tot op de zitting een vordering als benadeelde partij in te dienen. In deze zaak is de vordering van mevrouw [slachtoffer 1] voor de zitting ingediend en om die reden tijdig. Dat het een uitgebreide vordering is maakt niet dat op voorhand moet worden gezegd dat er onvoldoende tijd is geweest voor de verdediging om zich hierop voor te bereiden. De verdediging heeft ook geen verzoek ingediend tot aanhouding van de zaak om nader verweer te kunnen voeren tegen de civiele vordering. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook inhoudelijk gaan beoordelen. De rechtbank is daarbij echter wel van oordeel dat niet alle onderdelen van de vordering inhoudelijk beoordeeld kúnnen worden. Dit betreft concreet alle posten die vallen onder ‘toekomstschade van 24 april 2018 tot 24 april 2020’ en ‘toekomstschade vanaf 24 april 2020’. Deze posten lenen zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor inhoudelijke beoordeling in dit strafgeding, nu voor een goede beoordeling van deze posten meer duidelijkheid moet bestaan over de medische (eind)toestand van de benadeelde partij en wat de gevolgen hiervan zijn voor haar situatie in de toekomst. Daarnaast betreft dit allemaal posten die zich nog niet gerealiseerd hebben en waar om die reden te veel onzekerheid over is.
De posten onder ‘voorlopige schadestaat tot 24 april 2018’ zullen hierna puntsgewijs worden nagelopen en beoordeeld. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er voldoende mogelijkheid moet zijn voor de verdediging, de officier van justitie en de raadsman van mevrouw [slachtoffer 1] om inhoudelijk te debatteren over de vordering. Het strafproces biedt daarvoor slechts beperkt de ruimte. Als de (deel-)vordering tot zoveel discussie leidt of kan leiden, dat het goed voeren van deze discussie een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt en – wanneer die discussie niet (goed) gevoerd wordt – er onvoldoende recht wordt gedaan aan de belangen van de benadeelde partij én die van de verdachte, zal het betreffende deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Het moet namelijk niet zo zijn dat bedragen ten onrechte worden toe- of afgewezen omdat er onvoldoende debat over kan worden gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat over de bedragen die hierna worden toegewezen wél voldoende gediscussieerd is door alle partijen.
- Materiële schade, bestaande uit de kleding en sieraden die mevrouw [slachtoffer 1] droeg op 24 juni 2017 en nieuw aangeschafte sportkleding. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kleding en sieraden op 24 juni 2017 verloren zijn gegaan. Ook is voldoende aannemelijk dat er nieuwe sportkleding is aangeschaft voor het revalidatietraject. De rechtbank zal, bij gebrek aan volledige onderbouwing, de waarde van dit alles schatten op het gevorderde bedrag van € 1.200,=.
- Medische kosten, bestaande uit het eigen risico van de zorgverzekering in 2017 en 2018 en de verhoogde premie in verband met de aangepaste verzekeringspolis, maar ook de kosten voor fysiotherapie die buiten de verzekering vallen en de geadviseerde vitamines. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het eigen risico en de gewijzigde polis toewijsbaar zijn, nu zij aannemelijk zijn en met facturen onderbouwd. Dit geldt ook voor de kosten van fysiotherapie. Gelet op de overgelegde facturen bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat deze kosten buiten de dekking van de verzekering vallen. De kosten van de geadviseerde vitamines zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren, nu dit een advies is en geen doktersvoorschrift én een verder te voeren discussie hierover een onevenredige belasting vormt van het strafgeding. Een bedrag van € 2.217,89 zal dan ook worden toegewezen en voor het overige zal mevrouw [slachtoffer 1] ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Ziekenhuisdaggeldvergoeding. Dit gevorderde bedrag is overeenkomstig de richtlijn van de Letselschaderaad en wordt ook niet betwist door de verdediging. De rechtbank zal dit bedrag van € 2.156,= dan ook toewijzen.
- Reiskosten. De eigen reiskosten van mevrouw [slachtoffer 1] naar Nijmegen en naar de fysiotherapie zal de rechtbank toewijzen. De overige reiskosten zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Anders dan de raadsman van mevrouw [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat de arresten van het Hof Arnhem-Leeuwarden die op 8 mei 2018 gewezen zijn niet betekenen dat verplaatste schade zoals thans gevorderd toewijsbaar is in het strafgeding. Een bedrag van € 528,84 zal dan ook worden toegewezen, voor het overige wordt mevrouw [slachtoffer 1] op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
- Huishoudelijke hulp. Dit bedrag is naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Het betreft rechtstreekse schade, die op basis van civielrechtelijke jurisprudentie toegekend kan worden. Dit kan ook in het strafgeding. Daarbij is het bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de gevorderde € 4.420,= zullen worden toegewezen.
- Verlies aan Zelfwerkzaamheid. Ten aanzien van deze post is geen bedrag gevorderd, zodat er ook geen bedrag kan worden toegewezen.
- Verzorgingskosten. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke kosten toegewezen kunnen worden op basis van civielrechtelijke jurisprudentie, maar ook op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden waarnaar de raadsman van mevrouw [slachtoffer 1] heeft verwezen. De gevorderde uren per week of maand en de uurtarieven zijn daarbij voldoende aannemelijk gemaakt. Wel zal de vordering ten aanzien van de kosten voor de opvang van de baby worden beperkt tot de periode na de geboorte van de baby en de periode van 1 week waarin er (extra) kraamhulp was. De conclusie van de rechtbank is dat dit in totaal een periode van 13 weken betreft. Een bedrag van € 6.305,= zal daarom worden toegewezen. Voor het overige wordt dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
- Verlies aan verdienvermogen. Ook deze post is voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 428,95 zal daarom worden toegewezen.
- Smartengeld. De raadsman van mevrouw [slachtoffer 1] heeft verwezen naar de arresten van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2018. De rechtbank is van oordeel dat dit met de onderhavige zaak vergelijkbare zaken betreft. Er is namelijk ook in die zaken sprake van zeer ernstig letsel met levenslange gevolgen. Daarnaast was in die zaken geen (volledige) medische eindtoestand. Het bedrag van € 150.000,= zal dan ook worden toegewezen.
- Telefoon-, en portikosten. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat er (aanzienlijke) extra kosten gemaakt zijn door mevrouw [slachtoffer 1] . Deze kosten worden door de rechtbank begroot op € 250,=.
- Aangepaste auto. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er een auto moest worden aangeschaft ten behoeve van het vervoer van mevrouw [slachtoffer 1] . Daarbij is eveneens aannemelijk dat de aan te schaffen auto ruimte moet bieden aan het volledige gezin, met daarbij uiteraard de rolstoel van mevrouw [slachtoffer 1] en (voorlopig) ook de kinderwagen en toebehoren voor de baby. Wel is de rechtbank met de verdediging eens dat onduidelijk is waarom specifiek de auto moest worden aangeschaft zoals nu is aangeschaft. Het voeren van een verdere discussie hierover vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. Om die reden zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag schatten. Naar algemene ervaring zal de aanschaf van een betrouwbare, tweedehands, auto van een formaat als nodig is voor het vervoer van het volledige gezin en toebehoren ongeveer € 15.000,= kosten. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen. Voor het overige wordt dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
- Aangepaste tuin. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanpassen van de voor- en achtertuin noodzakelijk is om mevrouw [slachtoffer 1] de gelegenheid te geven de tuinen en de in- en uitgangen te gebruiken. Dat er voor werkzaamheden en materiaal kosten zijn gemaakt is daarbij eveneens aannemelijk. Een verdere discussie over de hoogte van het daarmee gemoeide bedrag vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. Om die reden zal de rechtbank het bedrag schatten op € 500,= en voor het overige zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Aangepaste woning. Deze post leidt tot zeer veel discussie. Deze discussie ontstaat omdat er een bedrag door de gemeente is vergoed en er nu meer geld dan die vergoeding gevorderd wordt voor de uitgevoerde aanpassing en nog uit te voeren aanpassingen. Gelet op de (redenen van) discussie vormt dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding. Dit deel wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
- Diversen. Dit deel van de vordering bestaat uit verschillende onderdelen. De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het geven van een borrel voor familie en vrienden die mevrouw [slachtoffer 1] gesteund hebben niet voor toewijzing in aanraking komen. Het is een sympathiek gebaar, maar is niet als rechtstreekse schade van het strafbare feit aan te merken. Dit deel zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De kosten voor de huur van de rolstoel komen wel voor vergoeding in aanmerking. De post van € 577,50 zal dan ook worden toegewezen. Verder is een bedrag gevorderd in verband met gestelde extra kosten voor een weekendje weg. Deze post is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Er is onvoldoende gebleken dat de kosten per definitie hoger liggen. Overigens is ook de vraag of dit onder rechtstreekse schade kan worden geclassificeerd. Dit gedeelte van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot wordt een bedrag gevorderd voor extra kosten voor een aangepaste commode en een kinderwagen en maxi-cosi die geschikt waren voor gebruik door mevrouw [slachtoffer 1] . Het is aannemelijk dat deze voorwerpen moeten voldoen aan bepaalde eisen om gebruikt te kunnen worden door mevrouw [slachtoffer 1] . Het is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hier voor de kinderwagen en de maxi-cosi extra kosten aan verbonden zijn. Ten aanzien van het laten maken van de commode is wel voldoende aannemelijk dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Deze worden geschat op € 250,=. In totaal zal voor de post ‘diversen’ dan ook een bedrag van in totaal € 827,50 worden toegewezen.
- Buitengerechtelijke kosten. Deze kosten, ook de ter zitting gevraagde verhoging, zijn naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Het betreft kosten voor het opvragen van medische verklaringen en van diverse zorgverleners, alsmede de kosten voor het opmaken van een rapport. De stelling van de verdediging dat deze kosten (deels) voor rekening van de advocaat van mevrouw [slachtoffer 1] komen, omdat de facturen aan hem gericht zijn, volgt de rechtbank niet. Immers, de raadsman zal deze kosten steeds doorbelasten aan mevrouw [slachtoffer 1] . Het bedrag van € 1.220,= wordt dan ook toegewezen.
- Tot slot dient verdachte de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden, zoals gevorderd volgens het liquidatietarief. De rechtbank bepaalt deze kosten op
€ 5.121,= (3 punten à € 1.707,= per punt).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 190.175,18 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk, dan wel geen rechtstreekse schade, dan wel een onevenredige belasting van het strafgeding en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd voor het toegewezen bedrag van € 150.000,= en voor het overige gedeelte van het bedrag met ingang van 29 mei 2018.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een materiële schadevergoeding van
€ 897,58 aan reparatiekosten voor zijn auto. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid opleggen. Daarbij zal echter geen vervangende jeugddetentie worden bepaald of opgelegd. Op deze wijze zal de Staat zorgdragen voor uitkering en inning van het toe te wijzen bedrag zonder de mogelijkheid dat verdachte vervangende jeugddetentie krijgt wanneer hij het (zeer aanzienlijke) bedrag niet zou kunnen betalen.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Poging tot moord, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 12 maanden;
- bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot 6 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of mee zal werken aan een andere vorm van dagbesteding;
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 150.000,= ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag van algehele voldoening en € 40.175,18 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20)
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.09)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 897,58, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20)
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen;(BP.04A)
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Gessel en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Saelman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 mei 2018.
Mr. van Gessel is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.