RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/266514-19
Raadkamernummer: 19-009864
Beslissing op het beroep ex artikel 509hh, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[bezwaarde] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J.J.A. Maat, advocaat te Goes.
1 De stukken
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering gelet op de volgende stukken:
- de gedragsaanwijzing van 8 november 2019;
- het beroepschrift van 15 november 2019 tegen de gedragsaanwijzing;
- het procesdossier;
- het verslag van het familienetwerkberaad (hierna: het verslag), ter zitting overgelegd door de raadsman;
- de overige stukken.
2 De procesgang
Het beroepschrift is op 18 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Daar zijn gehoord de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, de verdachte en de raadsman. Verder is de partner van verdachte, [naam 1] , op verzoek van de raadsman in raadkamer verschenen.
3 De inhoud van het beroepschrift
Het beroepschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van 8 november 2019 tot het opleggen van een gedragsaanwijzing van 90 dagen.
Het beroepschrift houdt kortgezegd in dat:
- ( nog) niet is gebleken van ernstige bezwaren nu de stukken niet zijn verstrekt;
- de gedragsaanwijzing niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan verdachte;
- aangeefster wil dat verdachte weer thuis komt wonen. Het huisverbod verhindert hen te werken aan hun relatie en het samen invulling geven aan het ouderschap over hun twee (erg jonge) kinderen.
Verzocht is het beroep gegrond te verklaren en de gedragsaanwijzing te vernietigen, dan wel vervallen te verklaren.
5 De beoordeling
Op 8 november 2019 heeft de officier van justitie verdachte op grond van artikel 509hh Sv een gedragsaanwijzing gegeven. Deze aanwijzing houdt het volgende in. De officier van justitie beveelt verdachte zich niet op te houden in de [straatnaam] .
Uit de gedragsaanwijzing volgt dat tegen verdachte de verdenking is gerezen dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, te weten bedreiging, in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van verdachte jegens een persoon of personen.
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat het strafbare feit waarvan verdachte wordt verdacht is gepleegd op het adres [straatnaam] .
Op 13 maart 2020 zal de strafzaak tegen verdachte worden behandeld door de politierechter in deze rechtbank.
In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om een aanwijzing betreffende het gedrag te geven, en zo ja, of de gedragsaanwijzing in dit concrete geval proportioneel is.
De wettelijke voorwaarden houden in dat jegens verdachte ernstige bezwaren moeten bestaan ter zake van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen.
De rechtbank is gebleken dat aan het wettelijk vereiste van ernstige bezwaren wordt voldaan, gelet op de aangifte van [naam 1] , de getuigenverklaring van [naam 2] en een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 7 november 2019.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met dat strafbare feit vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van verdachte jegens een persoon of personen. De vrees voor dergelijk gedrag bestaat in de eerste plaats ten aanzien van aangeefster, nu het strafbare feit dat aan verdachte is tenlastegelegd betrekking heeft op haar. De rechtbank is van oordeel dat de vrees voor dergelijk gedrag ook bestaat ten aanzien van de in de woning verblijvende kinderen. Drie van de vijf kinderen waren op het moment van het incident op
7 november 2019 in de woning aanwezig. Uit de aangifte en uit de verklaring van getuige [naam 2] blijkt dat deze kinderen (3, 5 en 12 jaar oud) direct getuige waren van het gewelddadige gedrag van verdachte.
Uit het verslag volgt dat de professionele hulpverleners, anders dan de ouders, risico’s zien voor de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. Benoemd wordt dat de houding van de ouders ten opzichte van het huiselijk geweld zorgelijk is en dat het effect van het huiselijk geweld op de kinderen bij de ouders onvoldoende in beeld is.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gedragsaanwijzing voor de duur van 90 dagen disproportioneel is. De in het veiligheidsplan gemaakte afspraken betreffende het medicijngebruik en de behandeling van verdachte, maar ook de overige afspraken kunnen worden nageleefd zolang de gedragsaanwijzing geldt, zodat de gedragsaanwijzing daarin geen belemmering vormt.
6 De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep tegen de gedragsaanwijzing van 8 november 2019 ongegrond.
Deze beschikking is gegeven op 28 november 2019 door mr. J.A. van Voorthuizen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. I.M. Josten, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier.