Tussen partijen is niet in geschil dat het bij dit geschil gaat om de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 56 van het EG-Verdrag, thans artikel 63 van het VWEU). Verder is niet in geschil dat belanghebbende vergelijkbaar is met een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). Het geschil spitst zich toe op de volgende (deels samenhangende) kwesties:
- Of sprake is van een belemmering van het kapitaalverkeer;
- Of belanghebbende objectief vergelijkbaar is met een fbi bezien vanuit het doel van de bestreden regeling;
- Of belanghebbende overigens (voldoende) vergelijkbaar is met een fbi, gelet op de eisen die aan een fbi worden gesteld. In dat verband zijn in het bijzonder in geschil: (i) de aandeelhouderseis, (ii) de dooruitdelingseis, en (iii) (alleen voor de jaren 2008 en jonger) de gelijkewinstverdelingseis. Niet in geschil is dat de overige fbi-eisen niet in de weg staan aan de vergelijkbaarheid van belanghebbende met een fbi;
- Of een eventuele belemmering wordt gerechtvaardigd door het coherentiebeginsel;
- Of een eventuele belemmering wordt geneutraliseerd in Duitsland, op een wijze die maakt dat de belemmering niet kan worden tegengeworpen aan Nederland (‘woonstaatneutralisatie’).
In verband met de fbi-eisen waarover geschil bestaat, is ook in geschil in hoeverre die eisen unierechtelijk aan belanghebbende kunnen worden tegengeworpen. Voor zover met betrekking tot bovengenoemde kwesties ook van belang is om kennis te hebben over de deelnemers in belanghebbende, zoals de aandeelhouderseis, beroept belanghebbende zich ook op het gelijkheidsbeginsel met het betoog dat een in Nederland gevestigde fbi dergelijke informatie ook niet hoeft te verstrekken.
De inspecteur werpt belanghebbende verder tegen dat belanghebbende tot dusverre geen Nederlandse (vrijwillige) belasting heeft afgedragen zoals bedoeld in de conclusie van A-G Wattel van 22 mei 2019.7
Verder heeft de inspecteur, zo heeft hij ter zitting bevestigd, in zijn pleitnota een staatssteunverweer gevoerd: honorering van belanghebbendes verzoek om teruggaaf zou zich niet verenigen met de zaak A-Fonds8, omdat alsdan sprake is van een selectief voordeel dat onlosmakelijk samenhangt met de vestigingsplaats van belanghebbende.