5 De strafbaarheid
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer aannemelijk moet zijn dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf dan wel van een onmiddellijke dreigend gevaar daarvan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde en of de wijze van verdediging geboden en proportioneel was.
De rechtbank stelt het volgende vast over de gang van zaken voor en tijdens het steekincident.
Uit de verklaringen van getuigen blijkt dat verdachte rond 04:30 uur ruzie kreeg met een vrouw uit het gezelschap van het slachtoffer. Deze ruzie dreigde meerdere malen te escaleren, maar werd telkens gesust door het slachtoffer en zijn vrienden. Terwijl het slachtoffer tussen verdachte en de vrouw stond, kreeg hij schijnbaar uit het niets een harde klap tegen zijn hoofd. Ook daarna bleef het slachtoffer de boel sussen.
Op camerabeelden van eetgelegenheid [naam 1] en de gemeente Breda is het vervolg hierop te zien.
De rechtbank heeft aan de hand van deze camerabeelden (rond het tijdstip 04:36 uur en 04:37 uur) de volgende eigen waarneming gedaan.
Verdachte slaat het slachtoffer voor de tweede maal tegen het hoofd. Door deze klap doet het slachtoffer een stap naar achteren/opzij. Tegelijkertijd zet verdachte een stap naar achteren. Hierop zet het slachtoffer een stap naar voren en doet verdachte een tweede stap achteruit. Vervolgens stapt verdachte voor de derde maal achteruit en grijpt hij ondertussen met zijn rechterhand naar zijn rechterbroekzak. Tegelijkertijd heft verdachte zijn linkerarm op, waarna hij deze weer laat zakken. Het slachtoffer blijft zich richting verdachte bewegen. Verdachte beweegt zijn linkerarm naar voren en haalt zijn rechterhand uit zijn broekzak. Hierna maakt het slachtoffer met zijn rechterarm een slaande beweging richting verdachte. Ondertussen stapt verdachte opnieuw achteruit en draait hij zijn lichaam naar rechts. Na voornoemde slaande beweging struikelt/valt het slachtoffer voorover en hangt verdachte voorover. Verdachte richt zich op, raakt met zijn lichaam een tafel en hangt weer voorover. Hij steunt met zijn rechterhand op de tafel, terwijl het slachtoffer in zijn val naar voren verdachte om zijn middel vastpakt. Vervolgens richt verdachte zich op en maakt hij gelijktijdig een draaiende beweging naar links. Tijdens deze draai haalt verdachte zijn rechterarm naar achteren tot boven zijn schouder. Als de rechterarm van verdachte zich op het hoogste punt bevindt, is bij de hand van verdachte een oplichtend voorwerp te zien. Tegelijkertijd richt het slachtoffer zich op. Terwijl het slachtoffer overeind komt, beweegt verdachte zijn rechterarm naar beneden en naar voren. Dit is de start van een eerste stekende beweging van verdachte. Op het moment dat verdachtes rechterarm zich ter hoogte van zijn middel bevindt, brengt het slachtoffer zijn rechterarm omhoog en naar voren. Dit is de start van een slaande beweging van het slachtoffer. Als de rechterarm van het slachtoffer zich op het verste punt bevindt (het einde van de slaande beweging), stopt de beweging van verdachtes rechterarm abrupt. Hierop beweegt het lichaam van het slachtoffer naar achteren. Tegelijkertijd haalt verdachte zijn rechterarm naar achteren. Terwijl het lichaam van het slachtoffer nog een keer naar achteren beweegt, maakt verdachte een tweede stekende beweging naar voren. Na de tweede stekende beweging van verdachte haalt het slachtoffer zijn rechterarm naar achteren/omhoog. Terwijl het slachtoffer met zijn rechterarm een slaande beweging maakt, maakt verdachte een derde stekende beweging. Deze derde stekende beweging is afgerond voordat het slachtoffer zijn slaande beweging heeft afgemaakt.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat sprake is geweest van verschillende bewegingen over en weer, van actie en reactie, waarbij verdachte het slachtoffer tweemaal heeft geslagen, waarna hij zijn mes pakt, het slachtoffer na de tweede klap een slaande beweging naar verdachte heeft gemaakt, tegen verdachte aan is gevallen en hem vastpakt, verdachte en het slachtoffer allebei weer proberen recht te staan, verdachte zijn mes al opengeklapt heeft, zich omdraait en direct een stekende beweging naar het slachtoffer maakt terwijl het slachtoffer gelijktijdig of iets daarna een slaande beweging richting verdachte maakt. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat er dus geen sprake is geweest van één voortdurende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan.
Doordat verdachte een stekende beweging richting het slachtoffer maakt terwijl het slachtoffer gelijktijdig of iets daarna een slaande beweging richting verdachte maakt, kan de aanval van het slachtoffer in tijd bezien niet de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zijn geweest, waartegen verdachte zich volgens de raadsvrouw (met de stekende bewegingen) mocht verdedigen. Er is dus sprake geweest van een aanvallende in plaats van een verdedigende actie van verdachte. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van de verdediging op (putatief) noodweer, en daarmee ook het beroep op (putatief) noodweerexces.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Ook is verdachte strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Mes, G2060621, omschrijving: blauwe accenten op het handvat en het lemmet, chroomkleurig, merk: onbekend klapmes, verpakking: pot;
Benadeelde partijen
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van
€ 17.976,07, waarvan € 476,07 ter zake van materiële schade en € 17.500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [naam 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van
€ 25.217,02, waarvan € 7.717,02 ter zake van materiële schade en € 17.500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van € 57,20 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast tot het daarbij vermelde aantal dagen:
- benadeelde partij [naam 2] , € 17.976,07, 124 dagen,
- benadeelde partij [naam 3] , € 25.217,02, 161 dagen,
- benadeelde partij [naam 4] , € 57,20, 1 dag,
met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Felix en mr. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 januari 2020.