4. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een Wob-verzoek, meer specifiek of het verzoek van eiseres ziet op informatie over een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob.
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het Zorgkantoor op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) belast is met het op aanvraag verstrekken van pgb’s. Het Zorgkantoor is in dat opzicht met openbaar gezag bekleed en moet daarom worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De Wob is zodoende in beginsel op het Zorgkantoor van toepassing.
4.2
Het verzoek van eiseres ziet op informatie over de werkwijze van het Zorgkantoor bij het uitvoeren van een fraudeonderzoek als bedoeld in bedoeld in artikel 9.1.2, eerste lid, onder j, van de Wlz jo. artikel 7.10, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg. Alle handelingen die het Zorgkantoor in dit kader verricht, waaronder ook de correspondentie die hierover met derden wordt gevoerd, hebben betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:659) moet het begrip ‘bestuurlijke aangelegenheid’ immers ruim worden opgevat; het gaat om het openbaar bestuur in al zijn facetten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiseres gevraagde documenten informatie over een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob bevatten.
4.3
Het Zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een Wob-verzoek omdat eiseres om de documenten heeft verzocht om er achter te komen of zij in aanmerking komt voor het ‘te goeder trouw’ beleid en niet met het doel om de stukken voor eenieder openbaar te maken. De rechtbank verwijst in dat kader naar de recente uitspraak van de AbRvS van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1268). Daaruit volgt dat het enkele feit dat een betrokkene een persoonlijk belang heeft bij de gevraagde informatie, niet tot het oordeel leidt dat het verzoek niet als Wob-verzoek is te kwalificeren. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting bevestigd dat zij heeft beoogd een Wob-verzoek in te dienen en dat zij zich ervan bewust is dat inwilliging van het verzoek kan leiden tot openbaarmaking van de documenten voor een ieder. De verwijzing in het verweerschrift van het Zorgkantoor in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10315) treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, nu het daarbij ging om misbruik van recht. Zoals ter zitting door het Zorgkantoor is bevestigd, is daar in het onderhavige geval geen sprake van.
5. Nu het verzoek van eiseres van 3 juli 2019 gekwalificeerd dient te worden als Wob-verzoek, is het primaire besluit aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Zorgkantoor het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit kan geen stand houden en zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven, als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
6. Het Zorgkantoor heeft zich in het verweerschrift van 3 juni 2020 subsidiair op het standpunt gesteld dat artikel 10, eerste lid onder d, van de Wob aan openbaarmaking van de gevraagde informatie in de weg staat, omdat de documenten voor een deel persoonsgegevens bevatten als bedoeld in de artikel 9, 10 en 87 van de AVG van zowel andere budgethouders als derden. Verstrekking daarvan leidt tot een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Ook artikel 10, tweede lid onder e, van de Wob staat volgens het Zorgkantoor in de weg aan verstrekking van de gegevens, omdat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer voor degenen die in het fraudedossier aan bod komen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij het verstrekken van de informatie.
7. Zoals de rechtbank ter zitting, kort samengevat, heeft toegelicht, kan het Zorgkantoor tot de conclusie komen dat openbaarmaking van de documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen geheel dan wel gedeeltelijk achterwege dient te blijven. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid bepaalde informatie weg te lakken. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRvS dient dan echter wel per document of onderdeel aangegeven te worden welke weigeringsgrond van toepassing is, voorzien van een motivering. Dat is hier niet gebeurd. De enkele en zeer algemene stelling van het Zorgkantoor dat openbaarmaking van de informatie inbreuk maakt op de persoonlijk levenssfeer van de betrokkenen kan het besluit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dragen.