7 De benadeelde partijen
Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn door mr. Verpaalen vorderingen ingediend en ter zitting toegelicht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen integraal kunnen worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze zo gedetailleerd zijn en de bespreking hiervan zo tijdrovend en gecompliceerd is dat dit het strafproces ernstig vertraagt. Een bijkomend argument is dat verdachte zich beroept op compensatie, omdat hij zelf een vordering heeft op de nalatenschap en de erfgenamen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen de vorderingen met een groot aantal bewijsstukken hebben onderbouwd en deze zeer tijdig – acht maanden voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak – hebben ingediend. De rechtbank acht daarmee verzekerd dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen wat zij in het kader van haar verweer tegen de vorderingen zou kunnen aanvoeren. Van een ernstige vertraging en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces – zo begrijpt de rechtbank het verweer van de verdediging – is in dit geval dan ook geen sprake. Ook de gedetailleerdheid van de vorderingen kan die conclusie niet rechtvaardigen.
Het argument van de verdediging dat verdachte zich beroept op compensatie omdat hij een vordering heeft op de nalatenschap en de erfgenamen, maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt dat de verdediging doelt op de wens een eis in reconventie in te stellen als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De desbetreffende artikelen zijn echter niet van toepassing op de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces. De voegingsprocedure betreft immers niet een geschil voor de burgerlijke rechter. Dit betekent dat er in het strafproces geen mogelijkheid bestaat om een vordering in reconventie in te dienen en dit dus ook geen onevenredige belasting van het strafproces kan opleveren.
Art. 51f lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit. De concrete omstandigheden van het geval bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om te kunnen aannemen dat rechtstreekse schade is geleden.
De kring van voegingsgerechtigden wordt op grond van art. 51 lid 2 Sv uitgebreid met categorieën van personen die geen rechtstreekse schade hebben geleden. In dit geval zijn van toepassing art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – dat ziet op immateriële shockschade – en art. 6:108 BW, dat ziet op schade door het derven van levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Materiële schade [benadeelde partij 1] (weduwe van het slachtoffer)
Verlies aan inkomen
[benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 604.689,-- aan gederfde inkomsten nu haar partner volledig in hun levensonderhoud voorzag. [benadeelde partij 1] kan op grond van art. 6:108 lid 1 sub a BW worden ontvangen in haar vordering. Verder is de gevorderde schadevergoeding niet inhoudelijk betwist en onderbouwd met een schadeberekening van een expertisebureau, fiscale rapporten inkomstenbelasting, winst- en verliesrekeningen en een brief van het pensioenfonds. De vordering is dus in beginsel toewijsbaar.
Dat geldt echter niet voor de opgevoerde post huishoudelijke hulp, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit onvoldoende is onderbouwd, nu uit de verklaring van [benadeelde partij 1] in het dossier lijkt te volgen dat [slachtoffer] juist níet meehielp in het huishouden (hij was altijd aan het werk en als hij thuis kwam brachten zij tijd met z’n tweeën door en deden leuke dingen samen, aldus [benadeelde partij 1] ). Daarnaast woonde hun zoon ook nog thuis en is aannemelijk te achten dat ook hij meehielp in het huishouden. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen wat de behoeftigheid van de nabestaanden op dit punt is. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat de rechtbank [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van de post huishoudelijke kosten. Door het wegvallen van deze post is de totale schade niet nauwkeurig vast te stellen. De schade is naar het oordeel van de rechtbank – na aftrek van de niet-gekapitaliseerde post huishoudelijke kosten – wel voldoende komen vast te staan tot een bedrag van € 480.000,--, zodat de rechtbank dat bedrag zal toewijzen.
Kosten expertiserapport
Voor het berekenen van de inkomensschade en het opstellen van een uitgebreide rapportage zijn expertisekosten ter hoogte van € 2.420,-- gemaakt. Deze kosten zijn niet betwist en komen op grond van art. 6:96 lid 2 BW voor toewijzing in aanmerking.
Uitvaartkosten
Gevorderd wordt een bedrag van € 9.254,95 in verband met de kosten van de uitvaart. [benadeelde partij 1] kan deze kosten vorderen op grond van art. 6:108 lid 2 BW. De kosten zijn middels een onderbouwing gesteld, niet inhoudelijk betwist en zullen dan ook worden toegewezen.
Notariskosten
[benadeelde partij 1] heeft kosten moeten maken voor een verklaring van erfrecht en het aanpassen van haar testament. Deze kosten komen echter op grond van art. 6:108 BW niet voor vergoeding in aanmerking, zodat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van haar vordering.
Reiskosten
De gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met de juridische procedure van € 115,26 zijn niet betwist en zullen dan ook worden toegewezen.
Lichttherapie
[benadeelde partij 1] stelt dat zij als gevolg van het gepleegde feit in een zodanige shock is geraakt, dat de daaraan gerelateerde stressklachten haaruitval veroorzaakten. Zij heeft deze trachten te verhelpen met lichttherapie en vordert de daarvoor gemaakte kosten, inclusief reiskosten, van in totaal € 550,80. De vordering is onderbouwd met een verklaring van de huisarts, facturen en een reiskostenspecificatie. Daarnaast blijkt uit het voegingsformulier dat [benadeelde partij 1] lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (diagnose volgens DSM‑5). De rechtbank is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de geleden schade, zodat sprake is van rechtstreekse schade die op grond van art. 51f lid 1 Sv voor vergoeding in aanmerking komt.
Eigen risico zorgkosten
[benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 242,94 als vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat dit eigen risico ziet op de kosten van de geestelijke gezondheidszorg in verband met de opgelopen posttraumatische stress-stoornis. Ook deze kosten komen als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking en zullen worden toegewezen.
Materiële schade [benadeelde partij 2] (zoon van het slachtoffer)
Verlies aan inkomen
[benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 30.000,-- aan gederfde inkomsten en voert daartoe aan dat hij samen met zijn vader een bedrijf had en op grond van art. 6:108 lid 1, sub b, c en d BW recht heeft op schadevergoeding. Art. 6:108 lid 1 sub b, c en d BW geeft - kort gezegd - verwanten en/of gezinsleden van de overledene in wiens levensonderhoud deze voorzag, recht op vergoeding van inkomstenderving. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [benadeelde partij 2] ten tijde van het feit een eigen bedrijf had en nog steeds heeft. De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] daarmee geacht mag worden in zijn eigen levensonderhoud te hebben voorzien, zodat de stelling dat de overledene in zijn levensonderhoud voorzag onvoldoende is onderbouwd. Dat [benadeelde partij 2] inwoonde bij zijn ouders en het bedrijf samen met zijn vader had, maakt dit niet anders. Dit kan dan ook geen grond vormen voor deze vordering.
Daarnaast grondt [benadeelde partij 2] zijn vordering van € 30.000,-- op shockschade. Hij stelt dat hij als gevolg van het gepleegde feit in een zodanige shock is geraakt, met alle stressgevolgen van dien, dat hij zijn werk niet meer heeft kunnen doen. Hierdoor heeft hij in 2019 verlies geleden, waarbij door de boekhoudster een bedrag van € 30.000,-- reëel wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat de schade niet is af te leiden uit de overgelegde stukken; zo zijn de cijfers niet te herleiden en is niet duidelijk waar de schade-uitkering van € 61.875,-- op ziet. Hierdoor is de vordering onvoldoende komen vast te staan.
Dit betekent dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
Kosten controle pand
Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,-- in verband met de controle van het bedrijfspand aan de [straat] en de woning op afluisterapparatuur. Deze kosten komen niet op grond van art. 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking, noch zijn deze kosten aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van art. 51f lid 1 Sv. [benadeelde partij 2] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
Kosten adviesbureau ten behoeve van de [straat]
[benadeelde partij 2] heeft een bedrag van € 1.252,35 uitgegeven aan een ontwerp voor het opnieuw inrichten van de bedrijfsruimte op de [straat] . Deze kosten komen echter niet op grond van art. 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking, noch zijn deze aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van art. 51f lid 1 Sv. [benadeelde partij 2] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
Kosten supplementen, natuurgeneeskundige behandelingen, paramedisch centrum en saunabezoek
[benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 644,76 voor de kosten van supplementen die zijn uitgeputte bijnieren weer in balans hebben moeten brengen, € 285,-- voor oor-acupunctuur, € 175,50 voor massages en € 357,05 voor saunabezoek. [benadeelde partij 2] stelt dat hij als gevolg van het gepleegde feit in een zodanige shock is geraakt dat zijn bijnieren zijn uitgeput en hij stressklachten heeft gekregen. Hij heeft deze proberen te verhelpen met supplementen, behandelingen en saunabezoek. De vordering is onderbouwd met facturen. Daarnaast blijkt uit het voegingsformulier dat [benadeelde partij 2] lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (diagnose ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stress-gerelateerde stoornis’ volgens DSM-5). De rechtbank is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade voor zover dit betreft de supplementen, oor-acupunctuur en massages. Deze kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade, komen de rechtbank niet onredelijk voor en zullen worden toegewezen tot in totaal € 1.105,26.
Over het saunabezoek overweegt de rechtbank dat zij deze niet aanmerkt als rechtstreekse schade omdat er onder andere kosten van een tweede saunagast, maaltijden en wijn worden opgevoerd. [benadeelde partij 2] wordt in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Shockschade
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen ieder een bedrag van € 50.000,-- aan shockschade. Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het feit, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok moet vervolgens geestelijk letsel (in de regel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) zijn voortgevloeid. Dit zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe en affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het gepleegde feit is gedood of verwond.
In deze zaak staat niet ter discussie dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun partner, respectievelijk vader. Dat hetgeen waarmee de benadeelde partijen zijn geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht, is evenmin betwist. Dat laatste volgt ook uit het dossier en uit wat door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren is gebracht. De confrontatie bestond eruit dat [benadeelde partij 2] naar de garage werd geroepen in verband met een brand en daar iemand zag lopen met lappen aan zijn armen en zijn handen omhoog. Hij wist niet dat hij naar zijn vader keek en vroeg wie het was. De persoon was dermate verbrand dat hij zijn vader slechts herkende aan zijn stem. Nadat [benadeelde partij 2] zijn vader samen met anderen bij de buren onder een douche had gezet, is [benadeelde partij 1] aldaar geconfronteerd met de verbrande toestand van haar partner.
Na aankomst in het ziekenhuis werd meegedeeld dat het lichaam van hun vader en partner voor 85% was bedekt met derdegraads brandwonden en werd direct duidelijk gemaakt dat hij het niet zou overleven. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn daarna niet meer van zijn zijde geweken. Hij was al bijna niet meer herkenbaar en ging er steeds slechter uitzien. Gedurende de hele nacht hebben zij moeten toezien hoe hun vader en partner aan het sterven was. Na ruim negen uur is hij in hun bijzijn aan zijn verwondingen overleden.
De confrontatie heeft bij beiden geleid tot ernstige psychische gevolgen, in de vorm van een posttraumatische stress-stoornis. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook vast komen te staan dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade hebben geleden.
De hoogte van de geleden shockschade moet volgens art. 6:106 lid 1 BW naar billijkheid worden vastgesteld. Die vaststelling geschiedt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard van het letsel.
In dit geval acht de rechtbank van belang dat de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft vermoord, namelijk het beetje bij beetje besprenkelen en uiteindelijk in brand steken, ervoor heeft gezorgd dat het gehele lichaam van het slachtoffer in brand is komen te staan. De gevolgen van deze wijze van vermoorden heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer vrijwel onherkenbaar was en zijn lichaam voor 85% met derdegraads brandwonden was bedekt. Dit heeft een immense schok bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] teweeggebracht en ernstige psychische gevolgen voor hen gehad. Volgens de verklaringen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tijdens de zitting hebben voorgelezen, heeft het gebeurde nog altijd een enorme impact op hun dagelijks leven. Er gaat geen dag voorbij dat zij er niet aan denken. De beelden staan in hun geheugen gegrift en dit zal levenslang zo blijven, zo valt te verwachten.
Bij de begroting van deze immateriële schade moet de rechtbank ook letten op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een uitzonderlijk ernstig geval, met name door de gruwelijkheid van het feit, die zich moeilijk laat vergelijken met andere gevallen. De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft een viertal uitspraken aangehaald, waaronder die in de zaak van Marianne Vaatstra en de zaak van Anne Faber. In die zaken is een immateriële schadevergoeding toegekend van € 40.000,--. Uiteraard kent elk van deze zaken gruwelijke feiten en is het nagenoeg onmogelijk (en moreel onwenselijk) deze tegen elkaar af te zetten. Echter, het feit dat in alle drie de zaken sprake is geweest van een niet te bevatten wijze van beëindiging van een menselijk leven, maakt dat de rechtbank aansluiting zoekt bij deze zaken. Gelet hierop, in combinatie met alle omstandigheden van het geval in deze zaak, begroot de rechtbank de shockschade op € 40.000,-- voor zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] .
Affectieschade
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen ieder een bedrag van € 20.000,-- aan affectieschade. Beiden hebben op grond van art. 6:108 lid 3 en 4 BW recht op vergoeding van hiervan. In het Besluit vergoeding affectieschade is bepaald dat de echtgenote van een overledene recht heeft op € 20.000,--. Voor meerderjarige kinderen geldt dat zij recht hebben op € 20.000,-- als zij nog thuis woonden ten tijde van het misdrijf. [benadeelde partij 2] woonde nog thuis. De rechtbank zal daarom beide nabestaanden een bedrag van € 20.000,-- toekennen.
Uitkeringen van levensverzekering en kapitaalverzekering
[benadeelde partij 1] heeft een uitkering van € 9.076,-- (levensverzekering [verzekeraar] ) en € 6.971,-- (kapitaalverzekering [verzekeraar] ) ontvangen. Deze uitkeringen zullen in mindering worden gebracht op de toe te wijzen materiële schade.
Uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven
Gelet op het voorlopig karakter van de uitkeringen die door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de benadeelde partijen zijn gedaan, worden deze niet in mindering gebracht op de vorderingen.
Conclusie
Aan [benadeelde partij 1] zullen – na aftrek van verzekeringsuitkeringen – de volgende bedragen worden toegewezen:
- materiële schadevergoeding: € 476.536,95
- shockschadevergoeding (immateriële schade): € 40.000,--
- affectieschadevergoeding (immateriële schade): € 20.000,--.
Aan [benadeelde partij 2] zullen de volgende bedragen worden toegewezen:
- materiële schadevergoeding: € 1.105,26
- shockschadevergoeding (immateriële schade): € 40.000,--
- affectieschadevergoeding (immateriële schade): € 20.000,--.
Voor het deel van de vorderingen waarin de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, geldt dat zij deze desgewenst bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Wettelijke rente
Daarnaast wordt de wettelijke rente over de materiële schade toegewezen vanaf de datum van het vonnis tot aan het moment dat de vordering volledig wordt voldaan. De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de datum van het plegen van het feit.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen zal de rechtbank bij beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dat betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast. Bovendien wordt de vergoeding door de staat bij wijze van voorschot aan de nabestaanden betaald.
11 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Moord;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twintig jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 februari 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/800104-17 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 10 maanden;
-gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 536.536,95, waarvan € 476.536,95 ter zake van materiële schade en € 60.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat het toegewezen bedrag ter zake van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat het toegewezen bedrag ter zake van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , € 536.536,95 te betalen, waarvan € 476.536,95 ter zake van materiële schade en € 60.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat het bedrag ter zake van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat het bedrag ter zake van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 328 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 61.105,26, waarvan € 1.105,26 ter zake van materiële schade en € 60.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat het toegewezen bedrag ter zake van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat het toegewezen bedrag ter zake van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , € 61.105,26 te betalen, waarvan € 1.105,26 ter zake van materiële schade en € 60.000,00 ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat het bedrag ter zake van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 4 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat het bedrag ter zake van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Froger en mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Balemans en mr. De Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2020.
mr. Balemans is niet in de gelegenheid om te tekenen.
hij op of omstreeks 8 april 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk van het leven heeft beroofd, door genoemde [slachtoffer] met (een) brandbare stof(fen) te overgieten en/of te besprenkelen en/of vervolgens die [slachtoffer] in brand te steken ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht).
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, TGO Howe, onderzoeksnummer ZB3R019036 - HOWE, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1244, hierna: PV1.
1. Proces-verbaal bevindingen camerabeelden [adres 3] te Breda, pagina 448 t/m 477inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op camerabeelden gemaakt van de [straat] is te zien dat op 8 april 2019 omstreeks 20:09 uur een Mercedes Citan komt aangereden bij het pand [adres 2] te Breda. Te zien is dat een man aan de bestuurderszijde uitstapt en een aan de passagierskant. Beiden gaan via de kleine deur naar binnen. Om 20:16:12 uur komt een persoon via de kleine toegangsdeur naar buiten. Om 20:16:16 uur staat deze persoon aan de rechterzijde van de Mercedes. Er is een geluid hoorbaar. Het lijkt alsof aan de rechterzijde van de Mercedes een schuifdeur wordt geopend en dat deze deur niet meer wordt gesloten. Te zien is dat de Mercedes aan de achterzijde iets uit de veren komt. Deze verticale beweging van het voertuig komt overeen met de beweging van een voertuig waarvan het gewicht in de laadruimte wordt verminderd. Om 20:16:24 uur gaat de persoon via de kleine toegangsdeur het pand weer in. Een tweede persoon is niet op de beelden te zien. De twee mannen komen om 20:21 uur weer naar buiten en rijden weg in de Mercedes.
Omstreeks 21:03 uur wordt de garagedeur een beetje geopend en weer gesloten. Er is een startende (auto-)motor hoorbaar en lichtschijnsel binnen in de loods. Om 21:04:07 uur is een bewegend lichtschijnsel waarneembaar. Het motorgeluid stopt. Te horen is dat waarschijnlijk de handrem van het voertuig wordt aangetrokken en te zien is dat het lichtschijnsel in de loods verdwijnt om 21:04:41. Om 21:04:15 uur is in de loods onder de deuren door een lichtschijnsel te zien dat dooft te 21:04:54. Om 21:04:27 uur is te zien en te horen dat het rolluik van de loods en klein stuk omhoog gaat en daarna wordt gesloten te 21:04:31 uur. Om 21:08:50 uur is onder het rolluik door, en onder de toegangsdeur door, te zien dat in de loods een lichtschijnsel waarneembaar is. Om 21:08:56 uur is een heftig lichtschijnsel waarneembaar in de loods. De onderzijde van het rolluik komt een gedeelte naar buiten. Om 21:08:59 uur is een knal te horen en is een heftig lichtschijnsel waarneembaar in de loods. Om 21:09:06 uur is een geluid hoorbaar dat gelijkt op het geluid van een dichtslaand autoportier. Om 21:09:08 uur is het geluid van een startende (auto-) motor te horen. Om 21:09:11 uur is te horen dat de motor meer toeren gaat maken. In de loods is fel licht waarneembaar. Om 21:09:12 uur is te zien dat vanuit de binnenzijde van de loods een voertuig dwars door het rolluik naar buiten rijdt. Om 21:09:15 uur verdwijnt het voertuig rechts uit beeld. Te horen en te zien is dat het voertuig met hoge snelheid wegrijdt. Te zien is dat binnen in de loods nog een heftig lichtschijnsel waarneembaar is.
Om 21:10:32 uur is te zien dat door de zijkant van het rolluik een persoon vanuit de loods naar buiten komt. Te horen is dat deze persoon een kreet slaakt. Te zien is dat het lichaam van deze persoon, dan wel de door deze persoon gedragen kleding, op dat moment nog in brand staat. Om 21:10:59 uur is te horen dat deze persoon zegt: “ [verdachte] jonge, gewoon in brand gestoken”. Om 21:11:19 uur is te horen dat het slachtoffer zegt “ [verdachte] jonge".
2. Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 60 en 61,inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 april 2019 was ik werkzaam in de incidentafhandeling te Breda. Ik werd hierbij vergezeld door een collega. Omstreeks 21:15 uur hoorde ik via de portofoon dat wij, samen met enkele andere eenheden, werden gestuurd naar de [straat] te Breda. Hier zou een man in brand staan. Ter plaatse gekomen werden wij door diverse personen aangesproken dat het slachtoffer in een woning onder de douche zou staan. Ik zag ook dat er veel mensen op straat stonden. Ik zag dat zij wezen naar woning nummer [nummer] op de [straat] . Ik liep de woning in. Dit was omstreeks 21:18 uur. Ik zag dat een spoort van zwart verbrand materiaal de trap op liep naar de eerste verdieping. Op de overloop zag ik aan de rechter kant een deur naar de badkamer welke open stond. Ik zag dat hier brandweerlieden bezig waren met het slachtoffer. Ik zag dat er een man onder de douche stond. Ik zag dat hij over vrijwel heel zijn lichaam brandwonden had. Het slachtoffer was [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
3. Proces-verbaal bevindingen verhoor slachtoffer [slachtoffer] via bodycam, pagina 80 t/m 91inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] had een afspraak gemaakt met twee personen voor 8 april 2019 om 20:00 uur bij zijn pand om auto-onderdelen op te halen. Omstreeks 20:00 uur arriveerde een witte Mercedes Citan met twee personen bij zijn pand. Deze personen hebben hem vastgebonden op een stoel met tie wraps en ducktape. Ze plakten zijn ogen af met tape. Nadat beide personen zijn weggegaan, heeft hij [verdachte] gezien. Die haalde het tape van zijn ogen en begon met hem te praten. [verdachte] zei tegen hem dat hij [slachtoffer] in brand zou gaan steken en zich zou gaan melden bij Mijkenbroek en dat het hem niks stikte als hij 20 jaar kreeg. [verdachte] overgoot hem steeds een beetje met wasbenzine. [verdachte] ging vervolgens zitten en op zijn gemak een sigaret roken en een biertje drinken. [verdachte] goot ook wasbenzine in het kantoor. Op een gegeven moment is [verdachte] naar achteren gelopen en heeft daar het voertuig van [slachtoffer] gepakt. [verdachte] heeft vervolgens een getaped bundeltje met lucifers aangestoken en naar het slachtoffer gegooid. [verdachte] stond te kijken hoe [slachtoffer] in brand stond. Door de warmte knapten de tie wraps en is [slachtoffer] gaan lopen. [verdachte] stond nog gewoon op het binnenterrein te wachten en toen liep [slachtoffer] naar de brandslang en heeft [slachtoffer] die aangezet. Toen reed [verdachte] van voren naar achteren heel de deur eruit en is weggereden met de VW Caddy van [slachtoffer] .
4. NFI pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van 4 juli 2019, opgesteld door dr. H.H. de Boer, arts en patholoog, pagina 102 t/m 108, met bijbehorende bijlageinhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] , geboren op 20 juni 1969 in [geboorteplaats] , is overleden in het [ziekenhuis] op 9 april 2019 omstreeks 06.25 uur.
Bij sectie werden ernstige huidafwijkingen vastgesteld. Deze zijn bij leven ontstaan door de externe inwerking van hitte (thermisch trauma, brandwonden). Het letsel betrof met name 3e-graads brandwonden en tenminste 60% van het lichaamsoppervlak. Een dusdanige mate van letsel geeft aanleiding tot ernstig vochtverlies en een zeer ernstige algemene ontstekingsreactie (severe inflammatory response syndrome - SIRS), met onder andere ontregeling van tal van belangrijke lichaamsfuncties tot gevolg, met hierdoor een tekort aan circulerend volume en verstoring van de bloedsamenstelling ('burn shock'). Het overlijden wordt hiermee volledig verklaard.
5. Proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 2] Breda), opgenomenin het proces-verbaal forensisch onderzoek van de politie, BVH: 2019081544, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 36 t/m 53inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de kantoorruimte van het bedrijfspand is op de vloer een bierblikje van het merk Jupiler aangetroffen, voorzien van SIN AAJF0674NL. Tevens werd op de vloer een opgerookte filtersigaret aangetroffen, voorzien van SIN AAJF0655NL.
Op de vloer in de kantoorruimte zijn restanten van een bureaustoel aangetroffen, die sterk door de inwerking van hitte en vuur was aangetast en waarvan enkel het metalen frame van de bureaustoel was overgebleven. In de brandresten van deze bureaustoel zagen de onderzoekers twee metalen gespen liggen, voorzien van gesmolten oranje kunststof restanten. Gelet op de verschijningsvorm waren deze gespen waarschijnlijk van een spanband. In het bedrijfspand zijn verder meerdere flessen wasbenzine aangetroffen en meerdere bundels lucifers met grijze tape.
In de kantoorruimte werden minimaal vijf primaire brandhaarden aangetroffen, waarvan één ter hoogte van de bureaustoel. Gezien het brandbeeld kan gesteld worden dat de brandhaarden in verschillende ruimten van het pand, separaat van elkaar zijn ontstaan en gewoed hebben. De brandhaarden zijn allemaal getypeerd als primaire brandhaarden, een plaats van waaruit de eerste vuurverschijnselen ontstaan. Kijkend naar de feiten en omstandigheden, de verschillende brandhaarden en de goederen welke aanwezig waren om met opzet brand te stichten, kan gesteld worden dat de brand is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen of achterlaten van open vuur, in combinatie met het al dan niet bijbrengen van een ontbrandbare (vloei)stof.
6. NFI rapport van 12 juli 2019 Onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek naar aanleiding van een levensdelict gepleegd in Breda op 8 april 2019, pagina 854 t/m 870inhoudende zakelijk weergegeven:
Het DNA-profiel slachtoffer [slachtoffer] AALI2498NL (geboren op [geboortedag] 1969) en van verdachte [verdachte] RAB06819NL (geboren op [geboortedag] 1968) zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] RAB06819NL en DNA-profiel AAJF0655NL#01 (uiteinde van het filter van de sigarettenpeuk) is aangenomen dat bemonstering AAJF0655NL#01 DNA bevat van één persoon.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte]
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van één willekeurige onbekende persoon
Het verkregen DNA-profiel AAJF0655NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het
DNA-profiel van verdachte [verdachte] RAB06819NL en DNA-profiel AAJF0674NL#01 (drinkopening van een bierblik) is aangenomen dat bemonstering AAJF0674NL#01 DNA bevat van één persoon.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte]
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van één willekeurige onbekende persoon
Het verkregen DNA-profiel AAJF0674NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
7. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 987 en 988,inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 09 april 2019 omstreeks 17:10 uur was ik werkzaam op de Mijkenbroek te Breda. Ik hoorde de DAP-coördinator zeggen dat zij nu een medewerker van de receptie aan de telefoon had en dat een verdachte, genaamd [verdachte] , zich kwam melden. Hierop ben ik met twee collega's naar de balie van de Mijkenbroek gelopen. Daar wees de receptioniste naar een persoon die buiten om het bankje zat voor de ingang. Buiten sprak collega [verbalisant 3] de man op het bankje aan, met de woorden: "Wat kunnen we voor je doen?" Ik hoorde de man zeggen, ik kom me melden voor vannacht, voor dat geval op de [straat] van gisteravond. Ik herkende ambtshalve de man als [verdachte] , welke twee jaar geleden betrokken was bij een incident waarbij hij gedreigd had zichzelf en zijn auto op te blazen op de [straat] te Breda.
8. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , pagina 986, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 9 april 2019 aan het werk op de Mijkenbroek 31 te Breda. Omstreeks 17.10 kreeg de afdeling DAP de Baronie telefonisch een melding van de balie. Daar werd in doorgegeven dat een verdachte genaamd [verdachte] zich was komen melden. Hierop ben ik samen met collega [verbalisant 2] en een andere collega naar de balie gelopen om [verdachte] aan te houden. Mij was bekend dat hij als verdachte werd gezocht voor het incident aan de [straat] te Breda. Aangekomen bij de balie zag ik, verbalisant, [verdachte] buiten het gebouw op een bankje zitten. Ik herkende [verdachte] vanwege het feit dat ik van hem na onze middagbriefing een foto had gezien. Ik verbalisant heb [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden voor het incident aan de [straat] te Breda.
Lopend naar de afdeling A&V wees de verdachte ons een voertuig, VW Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken] . Hierover hoorde ik hem zeggen dat dit niet zijn voertuig was. De sleutel van dit voertuig had hij volgens zeggen afgegeven aan de balie.
9. Proces-verbaal van bevindingen ANPR-hit 5-VTR-13, pagina 637 en 638,inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 08 april 2019 omstreeks 21:10 uur kregen politieambtenaren de melding van het Operationeel Centrum dat er een aan de [adres 2] te Breda een persoon in brand zou staan. Ter plaatse werd een persoon aangetroffen die ernstig verbrand bleek te zijn.
De verdachte was weggereden in de personenauto van het slachtoffer, een grijze Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] .