Planschade bestaande uit inkomensschade bij exploitant benzinestation. Schade als gevolg van planologische wijziging die aanleg rondweg mogelijk heeft gemaakt. Geschil over methode van vaststeling van de schade.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres]
, te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. C. van der Straaten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 2 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college eiseres een tegemoetkoming in planschade bestaande uit inkomensderving toegekend van € 39.858,- vermeerderd met wettelijke rente.
In het besluit van 4 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiseres een tegemoetkoming van € 42.705,- toegekend, vermeerderd met wettelijke rente.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 februari 2021.
Hierbij waren namens eiseres aanwezig [vertegenwoordiger eiseres] en de gemachtigde en
C.M. van den Wijngaard namens het college, samen met drs. P.A.J.M. van Bragt namens Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).
Overwegingen
1 Feiten en omstandigheden
Eiseres exploiteert een benzinestation aan de [adres1] te [plaatsnaam] . Daarnaast exploiteert zij een autogarage op het adres [adres2] .
Op 11 december 2013 zijn de bestemmingsplannen “Kom St. Willebrord, verlengde Vosdonkseweg” en “Buitengebied Rucphen 2012, verlengde Helakkerstraat” vastgesteld. Beide plannen zijn op 14 februari 2014 in werking getreden en op 25 mei 2016 onherroepelijk geworden. De bestemmingsplannen maken de aanleg van een rondweg rond Sint Willebrord en een aantakking daarop vanaf de Hazelaarstraat planologisch mogelijk.
Op 28 mei 2018 heeft eiseres verzocht om een tegemoetkoming in de inkomensschade die als gevolg van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen optreedt.
Het college heeft het verzoek ter beoordeling voorgelegd aan de SAOZ. Dit heeft geresulteerd in een rapport van SAOZ van mei 2019.
Bij het primaire besluit heeft het college eiseres onder verwijzing naar het advies van SAOZ een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 39.858,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2018.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft SAOZ op 10 oktober 2019 een nader advies uitgebracht.
Eiseres heeft haar bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften van 19 oktober 2019.
Het college heeft naar aanleiding van de hoorzitting een nader advies gevraagd aan SAOZ. SAOZ heeft dit advies neergelegd in een brief van 11 december 2019.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiseres een tegemoetkoming van € 42.705,- toegekend, vermeerderd met wettelijke rente.
2 Wettelijk kader
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomstenderving (…) schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is: een bepaling van een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat van schade in de vorm van een inkomensderving in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
3 Beoordeling
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de aanvang van de bedrijfsvoering van eiseres in 1978 de aanleg van een rondweg niet voorzienbaar was. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen “Kom [plaatsnaam] , verlengde Vosdonkseweg” en “Buitengebied Rucphen 2012, verlengde Helakkerstraat” voor eiseres heeft geleid tot een nadeliger positie, omdat als gevolg van de nieuwe rondweg minder verkeer het benzinestation van eiseres zal passeren.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de inkomstenderving moet worden berekend en over het percentage dat voor het normaal maatschappelijk risico in aanmerking dient te worden genomen.
3.2
Het college heeft de toegekende tegemoetkoming in de inkomensschade gebaseerd op het advies van SAOZ. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat SAOZ als ter zake deskundig kan worden aangemerkt.
Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
3.3
Eiseres heeft aangevoerd dat alle keuzes die in de schadeberekening zijn gemaakt, steeds in haar nadeel zijn gemaakt en dat door de opeenstapeling van die keuzes aan eiseres slechts € 42.705,- is toegekend, terwijl bij andere keuzes de tegemoetkoming € 125.812,- zou bedragen. Eiseres heeft daarbij gewezen op de keuze van SAOZ voor 2013 als referentiejaar, het in de beoordeling betrekken van een autonome daling van het verkochte volume van 2%, het in aanmerking nemen van een besparing van de loonkosten van 25% en het bepalen van het normaal maatschappelijk risico op 5%.
De rechtbank stelt voorop dat ten tijde van de peildatum (14 februari 2014) de rondweg feitelijk nog niet gerealiseerd was en op dat moment feitelijk dan ook nog geen inkomensschade bij eiseres veroorzaakte. Het begroten van de inkomensschade op de peildatum is daarom in dit geval gebaseerd op een model. Inherent aan het gebruiken van een model is dat er keuzes moeten worden gemaakt ten aanzien van de uitgangspunten. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden, betekent dan ook niet dat de door de SAOZ gemaakte keuzes alleen al daarom onjuist en ondeugdelijk zouden zijn, of dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Bepalend is of de gemaakte keuzes redelijk en aanvaardbaar zijn.
3.4
SAOZ heeft bij het vaststellen van de brutowinst vóór de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen de brutowinst in het jaar 2013 als referentie genomen (€ 221.054,-). Daarbij heeft SOAZ naar voren gebracht dat het voor het vaststellen van de referentie gebruikelijk is om van een periode van drie jaar uit te gaan, voorafgaande aan de schadeperiode, en om de brutowinst over die periode te middelen. Er wordt niet tot middeling overgegaan als de winst in de jaren voorafgaand aan de schadeperiode een bestendige daling of stijging laten zien. Omdat er in het geval van eiseres sprake was van een bestendige daling, heeft SAOZ niet gemiddeld, maar het jaar 2013 als referentie genomen.
Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte de brutowinst uit 2013 als referentie is genomen. Er was volgens eiseres geen sprake was van een bestendige daling, maar van een incidenteel slecht jaar. Er had daarom moeten worden uitgegaan van het gemiddelde over 2011-2012-2013 (€ 243.501,-).
De brutowinst van eiseres bedroeg in 2011, 2012, en 2013, achtereenvolgens € 261.670,-,
€ 247.779,- en € 221.054,-. Vanwege daling met € 13.891,- respectievelijk € 26.725,- acht de rechtbank het standpunt van de SAOZ dat in de periode 2011- 2013 sprake was van een bestendige daling, niet onredelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de stelling van eiseres dat er in 2013 sprake was van een incidenteel slecht jaar ook niet wordt ondersteund door de brutowinst uit 2014. Die bedroeg volgens eisers € 223.571,-.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in navolging van SAOZ de brutowinst uit 2013 als referentie mogen gebruiken.
3.5
SAOZ heeft in de schadebegroting ook de algemene ontwikkeling van de branche betrokken. De markt vertoonde in de jaren voorafgaand aan de peildatum een daling in het aantal verkochte liters brandstof. Nadat SAOZ in het conceptadvies voor deze autonome daling een correctie van 4% in aanmerking had genomen, heeft SAOZ dat percentage in reactie op opmerkingen daarover van eiseres in het definitieve advies bepaald op 2%. De SAOZ heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres in 2014 gelet op de ontwikkeling in de markt in redelijkheid rekening moest houden met een verdergaande autonome daling van het verkochte volume. De daling in het verkochte volume is volgens SAOZ niet recht evenredig aan de daling van de winst, omdat een ondernemer daarop kan sturen. Bij een lagere inkoopprijs en/of hogere verkoopprijs kan er ondanks een kleiner aantal verkochte liters, immers toch meer winst worden gemaakt. Volgens de SAOZ zijn de mogelijkheden voor sturing niet onbeperkt, vanwege prijsconcurrentie in de brandstofmarkt en de ligging van dit benzinestation in de grensstreek met België. De SAOZ is daarom uitgegaan van een correctie van 2%.
Eiseres voert aan dat er weliswaar een negatieve trend te zien was in de toelevering van het aantal liters brandstof aan tankstations, maar dat dat geen reden vormt voor een negatieve correctie wegens marktontwikkelingen. Voor het rendement is niet het volume bepalend, maar de marge. SAOZ heeft dat in haar redenering miskend.
SAOZ heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende in aanmerking genomen dat niet enkel het volume bepalend is voor de winst, maar ook de marge op het volume. Dat er desondanks wel een verband bestaat tussen volume en winst, omdat de mogelijkheden voor sturing op de marge niet onbeperkt zijn, acht de rechtbank geen onredelijk uitgangspunt. Dit geldt ook voor de keuze om ten aanzien van eiseres de autonome daling in positieve zin te corrigeren naar van 4% naar 2%, omdat eiseres ondanks het afnemend volume, verhoudingsgewijs meer winst heeft weten te maken.
3.6
SAOZ heeft in de begroting van de inkomensschade een besparing in de personeelskosten van € 3.676,- in aanmerking genomen. Dit is een percentage van 25%.
Eiseres heeft aangevoerd dat er ten onrechte een besparing in de personeelskosten in aanmerking genomen is. Er is sprake van een eenmansbezetting en in geval van een bemand benzinestation is het feitelijk dan ook niet mogelijk om op loonkosten te besparen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres dit argument eerder in reactie op het conceptadvies, en later ook in bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangevoerd. Een reactie daarop is uitgebleven. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een motiveringsgebrek.
In het verweerschrift en ter zitting is toegelicht dat de aanvraag om een tegemoetkoming gedaan is door de besloten vennootschap en dat de schadebegroting gebaseerd is op de financiële administratie van de onderneming. In de relevante jaren waren er 4,2 fte aan medewerkers in loondienst bij de onderneming. SAOZ heeft bij de begroting van de schade een fictieve besparing op de loonkosten in aanmerking genomen. SAOZ heeft deze bepaald op 25% van de loonkosten, juist vanwege de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat ook bij minder klandizie nog altijd sprake was van een bemand benzinestation.
De rechtbank ziet in deze toelichting aanleiding om het gebrek, bestaande uit het ontbreken van een motivering, te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres in de gelegenheid is geweest om op deze toelichting te reageren. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat eiseres niet is benadeeld door het motiveringsgebrek.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat deze motivering de keuze om in de schadebegroting een fictieve loonkostenbesparing van 25% in aanmerking te nemen, kan dragen. De rechtbank benadrukt daarbij nogmaals dat de schade in dit geval begroot wordt op basis van een model en dat de uitgangspunten daarin kunnen afwijken van de feitelijke situatie, net zoals de feitelijke situatie ter plaatse na de peildatum een andere was dan de planologische situatie.
3.7
Partijen verschillen tot slot van mening over het percentage dat voor de vaststelling van het normaal maatschappelijk risico in aanmerking genomen dient te worden. Het college is uitgegaan van een percentage van 5%. Eiseres heeft gesteld dat uitgegaan had moeten worden van een percentage van 3%.
Voor het antwoord op de vraag naar de omvang van het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, is van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling een normale maatschappelijke ontwikkeling is, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. De vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico is in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt.
Eiseres heeft erkend dat het aanleggen van een rondweg in beginsel een normale maatschappelijke ontwikkeling is en heeft niet betwist dat de ontwikkeling in dit geval paste in de ruimtelijke structuur van de omgeving en dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang ook paste binnen het in een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. Eiseres heeft tot slot niet betwist dat de aard en omvang van de schade -volgens SAOZ 11%- niet zodanig is, dat daarin aanleiding gevonden had moeten worden om het percentage van 5% naar beneden bij te stellen. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten om eiseres te volgen in haar standpunt dat het college het normaal maatschappelijk risico op 3% had moeten bepalen. Dat het college het percentage gelet op de beoordelingsruimte op een lager percentage dan 5% had kunnen bepalen, betekent niet dat de keuze van het college om dat niet te doen onaanvaardbaar is.
4 Conclusie
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5 Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, zal de rechtbank bepalen dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden,
De rechtbank zal het college daarnaast veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 534,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
-
veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 22 maart 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: