Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2021 (bestreden besluit) van de minister over de openbaarmaking van een inspectierapport. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 juni 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. E. van der Vinnen. Verder zijn namens verzoekster verschenen directeur [naam directeur], zorgcoördinator [naam zorgcoördinator] en wijkverpleegkundige [naam wijkverpleegkundige].
De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Grijsbach, mr. E.D. Nienhuis en M. Parijs.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Op 19 januari 2021 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) een inspectiebezoek gebracht aan verzoekster. Er is een concept-inspectierapport opgesteld dat op 18 februari 2021 aan verzoekster is toegezonden. Verzoekster heeft hierop schriftelijk gereageerd, wat heeft geleid tot tekstuele aanpassingen in het inspectierapport. Op 26 maart 2021 is het inspectierapport vastgesteld en heeft de minister besloten tot openbaarmaking ervan.
3. Artikel 44, eerste lid, van de Gezondheidswet geeft de grondslag voor een openbaarmakingsbesluit van informatie van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. De openbaarmakingsregels zijn verder uitgewerkt in het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet (hierna: het Besluit). Op grond van dit Besluit wordt binnen het kader van het toezicht op de Gezondheidswet informatie openbaar gemaakt over schriftelijk vastgestelde documenten van met toezicht belaste ambtenaren van de Inspectie. Het gaat hierbij over de uitkomsten van controles en onderzoeken die zij in de uitoefening van hun taak hebben verkregen.
Verzoekster valt als thuiszorgorganisatie onder de reikwijdte van de Gezondheidswet en het Besluit.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) heeft in haar uitspraak van 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2089) met het oog op de rechtspraktijk het toetsingskader voor het openbaar maken van informatie van de Inspectie uiteengezet. Hoewel die uitspraak ging over informatie die openbaar werd gemaakt in het kader van het toezicht op de jeugdhulpaanbieders op grond van de Jeugdwet, zijn de wettelijke bepalingen over de openbaarmaking krachtens de Jeugdwet en de Gezondheidswet gelijkluidend en gezamenlijk ingevoerd op 1 februari 2019.
Het toetsingskader van de AbRS geldt daarom ook voor deze zaak over de openbaarmaking van informatie over het toezicht op thuiszorgorganisaties.
5. De AbRS heeft in de uitspraak van 2 september 2020 voorop gesteld dat de wetgever het van belang heeft geacht dat informatie van de toezichthouder over de naleving en uitvoering van regelgeving door aanbieders van jeugdhulp openbaar wordt gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de toetsing van zo een openbaarmakingsbesluit door de bestuursrechter slechts beperkt kan zijn tot de vraag of voor de vaststellingen van feitelijke aard in het rapport een voldoende feitelijke basis aanwezig is. De waardering van feiten en oordelen daarover maken geen deel uit van de door de bestuursrechter te verrichten toetsing evenmin als conclusies die op die waarderingen en oordelen zijn gebaseerd. Een belangenafweging is niet aan de orde behoudens voor zover het gaat om persoonsgegevens die in het openbaarmakingsbesluit zijn vermeld.
6. Ten aanzien van de vraag of voor de vaststellingen van feitelijke aard in het rapport een voldoende feitelijke basis aanwezig is, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster noch in haar reactie op het concept-inspectierapport noch in de gronden van bezwaar heeft aangegeven dat het rapport feitelijke onjuistheden zou bevatten. Ter zitting heeft zij desgevraagd evenmin antwoord kunnen geven op de vraag welke feitelijke vaststellingen onjuist zouden zijn.
De stelling van verzoekster dat het inspectierapport niet representatief zou zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het rapport blijkt immers dat met diverse personen die verschillende functies binnen de organisatie van verzoekster vervullen, is gesproken. Verder is ook met cliënten gesproken en zijn zorgdossiers ingezien.
De minister heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het inspectiebezoek heeft plaatsgevonden in het kader van ontvangen signalen van derden. Dit betekent echter niet dat er geen bevoegdheid zou bestaan om het bedrijf van verzoekster aan een inspectie te onderwerpen.
7. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat openbaarmaking van het inspectierapport nadelige gevolgen heeft voor de organisatie van verzoekster en haar cliënten. Dit valt echter buiten het toetsingskader van de Gezondheidswet, dat de AbRS in haar uitspraak van 2 september 2020 heeft uiteengezet.
8. Anders dan verzoekster heeft betoogd bestaat er geen aanleiding om met toepassing van artikel 44a, negende lid, van de Gezondheidswet openbaarmaking achterwege te laten.
9. Het openbaarmakingsbesluit van 26 maart 2021 zal in bezwaar naar verwachting stand houden. Er zijn, mede gelet op wat in rechtsoverweging 6 is verwoord, geen aanknopingspunten om het bestreden besluit te schorsen totdat een nieuw inspectiebezoek zal hebben plaatsgevonden.
10. Het verzoek zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.