uitspraak van 17 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.
Procesverloop
Opposant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college) inzake de verlening van een omgevingsvergunning aan de [naam stichting] voor het wijzigen van de bestemming van het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] naar onderwijs en dagverblijf. Dit bezwaarschrift is door het college als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat opposant – voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit door het college geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank was van oordeel dat dit niet-verschoonbaar is.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Gronden opposant
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij niet op de hoogte was van de aangevraagde omgevingsvergunning. Anders zou opposant zeker een zienswijze hebben ingediend. Opposant acht de onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Niet in geschil is dat het college de aanvraag van [naam stichting] voor verlening van een omgevingsvergunning middels de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft voorbereid. Het college heeft in dat verband het ontwerpbesluit op 25 maart 2020 ter inzage gelegd. Evenmin is in geschil dat opposant geen zienswijze heeft ingediend.
4.2
Artikel 6:13 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende geen beroep bij de bestuursrechter kan instellen als de belanghebbende redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 14 april 20211 bepaald dat – in navolging op het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 20212 - artikel 6:13 van de Awb buiten toepassing blijft in geval van een beroepsprocedure tegen een besluit in een omgevingsrechtelijke zaak, welk besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in afwachting van een oplossing door de wetgever uit een oogpunt van rechtsbescherming gekozen voor een ruimhartige uitleg van het verdrag. Dit is gedaan om te verzekeren dat het uit het verdrag voortvloeiende recht op toegang tot de rechter niet een te beperkte invulling krijgt. Deze uitspraak heeft betrekking op alle belanghebbenden bij omgevingsrechtelijke besluiten.
Opposant is als eigenaar van het naastgelegen perceel belanghebbende in de zin van de Awb. De verlening van een omgevingsvergunning is een omgevingsrechtelijk besluit.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 4 maart 2021 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. De zaak is dus ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak vervalt. De rechtbank zal het onderzoek hervatten in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De zaak zal op enig moment alsnog op een zitting worden behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat ook na verdere behandeling het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 17 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
1 Raad van State 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
2 Hof van Justitie 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: