- het tussenvonnis van 11 januari 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023.
1.2.
Op de mondelinge behandeling zijn [eiser01] , bijgestaan door haar gemachtigde, en de heer [naam01] verschenen. [gedaagde01] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. [eiser01] heeft naast [gedaagde01] ook [naam01] gedagvaard in deze procedure. Op de mondelinge behandeling hebben [eiser01] en [naam01] een regeling getroffen, waarbij de procedure ten aanzien van [naam01] is doorgehaald. In de procedure tegen [gedaagde01] is vonnis bepaald op heden.
2
De feiten
2.1.
[eiser01] is op 1 mei 2021 in dienst getreden van [gedaagde01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2021. Zij had een salaris van € 1.352,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Bij brief van 30 november 2021 heeft [gedaagde01] het einde van de arbeidsovereenkomst aangezegd per 31 december 2021.
3
Het geschil
3.1.
[eiser01] vordert – na vermindering van eis op de mondelinge behandeling – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] te veroordelen aan [eiser01] te betalen het aan haar toekomend salaris over de periode mei tot en met december 2021, onder verstrekking van een deugdelijke salarisspecificatie, zijnde:
- achterstallig salaris € 1.951,37
- wettelijke verhoging van 50% € 975,69
- wettelijke rente vanaf 7 januari 2022 tot aan de dag
der algehele voldoening p.m.
totaal € 2.927,06 + p.m.
II. [gedaagde01] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten conform BIK, althans een vergoeding op grond van Voorwerk II, althans een in een goede justitie door de kantonrechter te betalen vergoeding;
III. [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde, alsmede de nakosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Uit hetgeen [eiser01] en [naam01] hebben verklaard op de mondelinge behandeling, volgt dat [gedaagde01] op 13 december 2021 zijn [bedrijf gedaagde01] heeft overgedragen aan [naam01] . Door die overgang van onderneming zijn op grond van artikel 7:663, eerste volzin, Burgerlijk Wetboek (BW) de rechten en verplichtingen van [gedaagde01] die op het tijdstip van de overgang op 13 december 2021 voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met [eiser01] van rechtswege overgegaan op [naam01] . Op grond van artikel 7:663, tweede volzin, BW is [gedaagde01] evenwel nog gedurende een jaar na de overgang naast [naam01] hoofdelijk verbonden gebleven voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan vóór de overgang.
4.2.
[eiser01] heeft bij brief van 13 juli 2022, derhalve binnen de termijn van één jaar na de overgang op 13 december 2021 vermeld in artikel 7:663, tweede volzin, BW, [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor achterstallig loon. De vordering van [eiser01] tot betaling van het loon zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde01] niet aansprakelijk is voor het loon berekend tot en met 31 december 2021, waarvan [eiser01] betaling vordert, maar voor het loon berekend tot de overgang op 13 december 2021.
4.3.
Het loon tot en met 12 december 2021 bedraagt € 523,35 bruto (12 / 31 dagen *
€ 1.352,00) en het vakantiegeld over de periode van 1 juni tot en met 12 december 2021 bedraagt € 690,83 bruto ((6 maanden * € 1.352,00 + € 523,35) * 0,08). Uitgaande van de specificatie achter de brief van 18 maart 2022 (productie 11 van [eiser01] ) zal worden toegewezen € 1.214,18 bruto aan achterstallig loon en vakantiegeld berekend tot en met 12 december 2021, € 1.037,92 bruto aan vakantie-uren en € 127,21 bruto aan overuren in juli 2021, waarop in mindering strekt de betaling voor loon in december 2021 ad € 1.322,88, derhalve een totaalbedrag van € 1.056,43 bruto. Eveneens zal de gevorderde verstrekking van een salarisspecificatie worden toegewezen.
4.4.
Omdat het loon van december 2021 niet tijdig is voldaan, is [gedaagde01] ingevolge artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging verschuldigd. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging beperken tot 25% over het bedrag van € 1.056,43, derhalve € 264,11, omdat dit billijk voorkomt.
4.5.
De vordering tot vergoeding van incassokosten zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser01] kosten heeft gemaakt voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
€
129,74
- griffierecht
€
86,00
- salaris gemachtigde
€
464,00
(2,00 punten × € 232,00)
- nakosten
€
116,00
totaal
€
795,74
4.8.
De kantonrechter zal voor de kosten van de dagvaarding toewijzen € 103,33 voor het exploot van dagvaarding, € 1,98 voor het raadplegen van de Basisregistratie personen (BRP) en € 1,91 voor het raadplegen van het Digitaal beslagregister (DBR), vermeerderd met 21% btw, derhalve in totaal € 129,74. Bij gebrek aan een onderbouwing wordt niet meer dan de redelijke en gebruikelijke tarieven van € 1,98 voor (éénmaal) het raadplegen van het BRP en € 1,91 voor het raadplegen van het DBR toegewezen. De kosten voor het raadplegen van het register van de Kamer van Koophandel zijn evenmin toewijsbaar. Een onderbouwing ontbreekt dat het voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk was dat register te raadplegen. De ambtshandeling is verricht op het adres waar [gedaagde01] woont. Daarvoor is het BRP geraadpleegd.
5
De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.056,43 bruto aan achterstallig loon, vakantiegeld, vakantie-uren en overuren berekend tot en met 12 december 2021, onder verstrekking van een deugdelijke salarisspecificatie, en te betalen een bedrag van € 264,11 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 7 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 795,74, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde01] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: