2.2.
[gedaagde] is van 26 april 2016 tot 31 januari 2023 bij [eiser] in dienst geweest in de functie van relatiebeheerder. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“(…)
Artikel 10
1.
Het is de medewerker zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende een tijdvak van twee jaren na het eindigen van de
arbeidsovereenkomst binnen een straal van 30 kilometer rond [plaats 3] en [plaats 1] als
zelfstandig ondernemer, als medewerker in dienst van derden of anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, werkzaam te zijn bij een onderneming, persoon of
organisatie, die dezelfde zaken en/of diensten levert als de onderneming van de werkgever, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei andere wijze betrokken te zijn bij, belang te hebben bij, financieel geïnteresseerd te zijn bij een dergelijke onderneming, persoon of organisatie. Bij schending van dit verbod is sprake van een zwaarwegende aantasting van het bedrijfsbelang. Vanwege de vertrouwensrelatie die medewerker heeft opgebouwd met een cliënt wordt de werkgever onevenwichtig benadeeld wanneer het beding wordt geschonden.
2.
Het is de medewerker zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende een tijdvak van twee jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst als zelfstandig ondernemer, als medewerker in dienst van derden of anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, zaken of diensten gelijk aan of vergelijkbaar met die waarop de onderneming van de werkgever zich toelegt, te leveren aan diegenen die op enig tijdstip gedurende de laatste twee jaren onmiddellijk voorafgaande aan de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst dergelijke zaken of diensten van de werkgever betrokken, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei andere wijze betrokken te zijn bij, belang te hebben bij, financieel geïnteresseerd te zijn bij de levering van zulke zaken of diensten aan de genoemde derden, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak met deze derden contacten van commerciële aard te onderhouden. Bij schending van dit verbod is sprake van een zwaarwegende aantasting van het bedrijfsbelang. Vanwege de vertrouwensrelatie die medewerker heeft opgebouwd met een cliënt wordt de werkgever onevenwichtig benadeeld wanneer het beding wordt geschonden.
3.
Het is de medewerker verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende een tijdvak van twee jaren na het eindigen van de
arbeidsovereenkomst bij de in dit artikel bedoelde cliënten in dienst te treden dan wel om gedurende het genoemde tijdvak zijn arbeidskracht gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei wijzen aan hen ter beschikking te stellen. Bij schending van dit verbod is sprake van een zwaarwegende aantasting van het bedrijfsbelang. Vanwege de vertrouwensrelatie die medewerker heeft opgebouwd met een cliënt wordt de werkgever onevenwichtig benadeeld wanneer het beding wordt geschonden.
(…)
5.
Bij overtreding van het in de vorige leden bedoelde verboden is (in afwijking van het
bepaalde in artikel 7:650 lid 3 en 5 en conform artikel 7:650 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek) de medewerker aan de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 4.500,- per overtreding en van € 225,- per dag dat deze overtreding voortduurt. De medewerker is eveneens verplicht tot betaling van een volledige schadevergoeding aan de werkgever, indien deze hoger zou zijn dan het gemelde boetebedrag.
4.
Werkgever zal op een daartoe strekkend verzoek van medewerker afstand doen van het voorgaande en toestemming verlenen, indien medewerker in verhouding tot de rechtmatige belangen van werkgever in onredelijke mate zou worden benadeeld en bereid is de werkgever een vergoeding te betalen van eenmaal/ tweemaal de (laatste) jaardeclaratie van betreffende cliënt, die binnen 2 jaar na de beëindiging van het dienstverband direct of indirect door medewerker zal worden bediend.
(…)”
2.5.
Partijen zijn op 9 november 2022 een vaststellingsovereenkomst overeengekomen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
II HET VOLGENDE IN OVERWEGING NEMENDE
(…)
b) Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst op 24 oktober 2022 met Werkgever opgezegd per 1 december
2022, welke opzegging schriftelijk door Werkgever is aanvaard. Aangezien Werknemer tot 31 januari
2023 arbeid blijft verrichten bij Werkgever, stemt Werkgever ermee in dat de arbeidsovereenkomst
formeel gezien met ingang van 31 januari 2023 eindigt door opzegging zijdens Werknemer. Daarmee
hanteert Werknemer een langere opzegtermijn.
c) In dat kader wensen partijen, in aanvulling op artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, onder meer een
ruimer concurrentie- en relatiebeding overeen te komen ter bescherming van [eiser] inclusie de
bij haar werkzame personen in de toekomst.
III VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
1.
Het in de arbeidsovereenkomst in artikel 10 overeengekomen non-concurrentiebeding, relatiebeding en anti-ronselbeding, zullen voor de duur van vijf jaar gelden. Concreet gaat het om de periode 31 december 2022 tot 31 december 2027.
2.
Werknemer verbindt zich tevens om gedurende voornoemde periode op geen enkele wijze, direct noch indirect, voor zichzelf noch voor anderen, in welke vorm dan ook, zonder expliciete schriftelijke toestemming van werkgever professionele diensten te (doen) verrichten in de accountancybranche alsmede met betrekking tot administratiekantoren in de breedste zin van het woord. Het verrichten van werkzaamheden als Controller, al dan niet in loondienst, valt niet onder dit verbod. Met ingang van 31 december 2025 is het - bij wijze van uitzondering - voor Werknemer daarnaast toegestaan om arbeid te verrichten voor het [administratiekantoor] , gevestigd te [plaats 2] . Het relatiebeding is evenwel tevens onverkort van toepassing op het hiervoor vermelde administratiekantoor, zodat een overgang van een relatie naar dit administratiekantoor zal worden vereenzelvigd met een overgang naar Werknemer gedurende de periode 31 december 2022 tot 31 december 2027.
3.
Bij niet-nakoming of overtreding van de verplichtingen c.q. verboden zoals hiervoor geformuleerd in artikel 1 en artikel 2, is Werknemer aan Werkgever een directe, zonder ingebrekestelling, opeisbare boete verschuldigd van € 25.000,- ineens, vermeerderd met een bedrag van € 1.500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt, zulks uitdrukkelijk in afwijking van het bepaalde in art 7:650 BW. Het bovenstaande laat onverlet het recht van Werkgever om in plaats van de boete de ter zake werkelijk geleden schade op Werknemer te verhalen.
(…)”