RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
zaak/rolnr.: 10599457 AZ VERZ 23-38
beschikking d.d. 10 oktober 2023
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mr. T.G.J. Horlings, medewerker van ARAG SE te Den Haag,
[verweerder]
h.o.d.n. [bedrijf verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder],
procederend in persoon.
2 De feiten
2.1.
[verzoekster], geboren op [geboortedag] 2004, is op 1 augustus 2022 in dienst getreden bij [verweerder]. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is die van [functie], met een salaris van € 11,54 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd van zes maanden, te weten tot 1 februari 2023.
2.3.
Op 7 mei 2023 heeft [verzoekster] het volgende WhatsApp bericht gestuurd aan [verweerder]:
“(…) ik heb van mama en [naam] gehoord dat je hun ook heb zitten appen en bellen en zelfs langs ben geweest bij mij thuis . Ik heb zitten nadenken en ik stop ermee ,ik vind het geen fijne werkomgeving/sfeer zo en voel me niet comfortabel en op mijn gemak bij jou . En al zeker niet door de manier waarop je over mij praat tegen mijn moeder.
Aangezien mijn contract in februari al was afgelopen en ik gewoon heb doorgewerkt tot eind april mag je het geen wat je me eigenlijk had moeten betalen (maar je niet heb gedaan) inhouden voor het geen waar jij denk dat je nog verschuld ben van mij.”
2.4.
[verweerder] heeft daar dezelfde dag per WhatsApp als volgt op gereageerd:
“Ja allemaal heel leuk opgesteld ik ben niet vangisteren…
We gaan het niet op deze wijze afsluiten daar wil ik in eerste instantie een gesprek bij hebben als je anders van mening bent vindt ik dat prima. Maar je contract staat helaas gewoon actief en wordt per wet ook zo bekeken kortom je ben in dienst (…)”
2.5.
[verzoekster] heeft daarop weer als volgt gereageerd:
“Ik ben niet meer in dienst en ga ook niet meer komen werken het is voor mij geen veilige en prettige werkomgeving en zeker niet met al die drugs en cocaïne die gewoon in het kantoor rondslingeren.
Ik heb geen behoeften om met jou in 1 ruimte te zijn ik voel me daarbij niet comfortabel en veilig omdat ik niet weet in welke mentale toestand jij ben op dit moment , mede door jouw heftige drugs gebruik en wellicht bevind jij je in een psychose en ik weet niet waar jij toe instaat ben. (…)”
5 De beoordeling
5.1.
Hoewel partijen twisten over de omvang van de gewerkte uren, zijn zij het er wel over eens dat [verzoekster] na 1 februari 2023 nog werkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet. Ook staat vast dat [verzoekster] op 7 mei 2023 ontslag op staande voet heeft genomen, waardoor het dienstverband op die datum is geëindigd.
5.2.
Het gaat in deze zaak onder meer om de vraag of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van een (verhoogde) gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 (juncto lid 5) BW. [verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW).
5.3.
Artikel 7:677 lid 1 BW geeft ieder der partijen de mogelijkheid om een arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen wegens een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:679 lid 1 BW worden voor de werknemer als dringende redenen beschouwd zodanige omstandigheden dat van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.4.
Beoordeeld dient te worden of er sprake was van een (objectief) dringende reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster]. Voor zover dit het geval is, volgt uit artikel 7:677 lid 2 BW dat aan [verzoekster] pas een vergoeding toekomt indien de dringende reden het gevolg was van opzet of schuld aan de zijde van [verweerder].
5.5.
De wettelijke vereisten voor een ontslag op staande voet zijn voor werknemers en werkgevers gelijk. De in de wet neergelegde eis dat het ontslag onverwijld moet worden genomen en meegedeeld betekent dat de werknemer na het ontdekken van de dringende reden onverwijld handelt en zo spoedig mogelijk het ontslag neemt. De vraag naar de rechtsgeldigheid van het ontslag moet worden beoordeeld op basis van de daarvoor in de mededeling opgegeven dringende reden. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen dat de betreffende mededeling weliswaar niet steeds met zoveel woorden behoeft te worden gedaan en ook in een of meer gedragingen besloten kan liggen. Vereist is wel dat het voor de wederpartij aanstonds duidelijk is welke, door de ander als dringend aangemerkte, reden aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daaromtrent bij de wederpartij, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan.1
5.6.
In haar verzoek en ter zitting heeft [verzoekster] gesteld dat het niet betaald krijgen van haar loon voor haar een (belangrijke) reden is geweest om ontslag te nemen. Deze reden heeft zij echter niet genoemd in het WhatsApp bericht van 7 mei 2023. Naar het oordeel van de kantonrechter behoefde [verweerder] ook niet te begrijpen dat [verzoekster] deze reden aan de opzegging ten grondslag legde. Niet gebleken is dat [verzoekster] in de periode voorafgaand aan het ontslag om uitbetaling van haar loon had gevraagd. Bovendien schrijft zij in haar WhatsApp bericht van 7 mei 2023 min of meer dat [verweerder] het onbetaald gelaten loon mocht houden.
5.7.
[verzoekster] heeft in haar verzoek nog een aantal andere omstandigheden genoemd die volgens haar een dringende reden voor het ontslag op staande voet opleveren maar de kantonrechter is van oordeel dat deze stellingen onvoldoende concreet en onderbouwd zijn. Hij overweegt hiertoe het volgende.
5.8.
[verzoekster] stelt dat er sprake is geweest van fysiek grensoverschrijdend gedrag doordat [verweerder] over haar been heeft gewreven. Ook dit heeft [verzoekster] niet met zoveel woorden genoemd in het WhatsApp bericht van 7 mei 2023. De kantonrechter is echter van oordeel dat in een geval waarin fysiek grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, een werkgever in beginsel dient te begrijpen dat dit mede aan de opzegging ten grondslag wordt gelegd wanneer als reden wordt gegeven dat de werknemer zich niet bij de werkgever op haar gemak voelt. In dit geval betwist [verweerder] echter dat dit grensoverschrijdende gedrag heeft plaatsgevonden. Hij zou haar alleen een keer hebben wakker geschud toen zij bij hem in de auto in slaap was gevallen. Dit is weliswaar een ongebruikelijke situatie in een zakelijke relatie maar [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat partijen ook vriendschappelijk met elkaar omgingen. [verzoekster] heeft haar stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder] – niet nader onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van fysiek grensoverschrijdend gedrag.
5.9.
[verzoekster] heeft voorts verklaard dat [verweerder] haar veelvuldig heeft geappt, maar deze berichten heeft zij niet in het geding gebracht. Zij heeft daartoe ook geen bewijsaanbod gedaan. Het is daardoor niet duidelijk wat de inhoud van deze berichten is geweest en met welke frequentie ze werden verstuurd. Zonder de inhoud van de berichten te kennen kan – mede in het licht bezien van de (destijds) vriendschappelijke relatie tussen partijen – niet worden vastgesteld dat deze berichten dusdanig grensoverschrijdend waren, dat ze de onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Bovendien is niet duidelijk geworden waarom er voor [verzoekster] juist op 7 mei 2023 sprake was van de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. [verzoekster] heeft ter zitting immers aangevoerd dat [verweerder] haar al langere tijd berichten stuurde. Ditzelfde geldt voor het drugsgebruik van [verweerder] en de aanwezigheid van drugs op de werkplek. [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat hiervan al sinds de aanvang van de eerste arbeidsovereenkomst sprake was en dit bij [verzoekster] ook al die tijd bekend was. Desalniettemin heeft [verzoekster] die volledige periode gewerkt voor [verweerder] en heeft zij haar werkzaamheden nadien zelfs (stilzwijgend) voortgezet.
5.10.
Ten slotte is ook onvoldoende concreet gemaakt welke uitlatingen [verweerder] tegenover derden (waaronder kennelijk de moeder van [verzoekster]) heeft gedaan. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken van een (objectief) dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Dit betekent dat de verzochte betaling van de (verhoogde) gefixeerde schadevergoeding reeds op deze grond dient te worden afgewezen. Nu niet is gebleken van een dringende reden, kan niet worden toegekomen aan de vraag of die dringende reden het gevolg is van opzet of schuld aan de zijde van [verweerder].
5.11.
[verzoekster] heeft tevens verzocht [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. [verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub b BW).
5.12.
Voor de toekenning van de transitievergoeding is vereist dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:673 lid 1 sub b onder 1 BW). [verzoekster] heeft aan dit verzoek dezelfde gedragingen van [verweerder] ten grondslag gelegd als aan het ontslag op staande voet. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat deze gedragingen onvoldoende concreet en onderbouwd zijn, waarbij ten aanzien van het niet betalen van het salaris heeft te gelden dat dit niet de reden is gebleken voor de opzegging. Deze gedragingen kunnen daarom niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] als gevolg waarvan [verzoekster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Ook dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.13.
[verzoekster] stelt dat zij sinds 1 februari 2023 geen loon meer heeft ontvangen. Zij heeft daarom verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van haar salaris over de periode vanaf 1 februari 2023 tot en met 7 mei 2023. Omdat zij een wisselend aantal uren werkte, heeft [verzoekster] de gemiddelde arbeidsomvang berekend op de voet van artikel 7:610b BW. [verzoekster] heeft daarbij gekeken naar de periode van augustus 2022 tot februari 2023, in welke periode zij een gemiddeld maandloon heeft verdiend van € 1.261,70 bruto exclusief vakantietoeslag. [verzoekster] stelt nog recht te hebben op een bedrag van € 5.336,80.
5.14.
[verweerder] erkent dat hij geen salaris heeft betaald over de volledige periode van 1 februari tot en met 7 mei 2023. Volgens hem heeft [verzoekster] niet die volledige periode gewerkt. [verweerder] heeft echter geen duidelijk standpunt ingenomen over de uren die [verzoekster] wel zou hebben gewerkt. [verweerder] heeft het rechtsvermoeden waarop [verzoekster] zich heeft beroepen daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter zal bij de vaststelling van het nog verschuldigde bedrag aan loon dan ook aansluiten bij dit rechtsvermoeden. Het (bruto) bedrag waarvan betaling wordt verzocht zal echter worden verminderd met € 1.500,00 netto, aangezien ter zitting is gebleken dat [verweerder] dit bedrag al aan [verzoekster] heeft betaald. Daarnaast dient [verweerder] het verzochte bedrag aan vakantietoeslag over de periode van 1 augustus 2022 tot 7 mei 2023 te betalen aan [verzoekster].
verlofuren
5.15.
[verzoekster] maakt tevens aanspraak op uitbetaling van de niet genoten verlofdagen. Zij stelt dat zij gedurende haar dienstverband geen verlof heeft opgenomen. Dit heeft [verweerder] niet weersproken.
5.16.
Uit artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst volgt dat [verzoekster] recht heeft op het bij cao bepaalde aantal wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. [verzoekster] heeft verlof opgebouwd over de uren die zij heeft gewerkt in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 7 mei 2023. Deze uren moeten worden uitbetaald door [verweerder]. Voor de berekening van de verlofuren in de periode vanaf 1 februari 2023 dient te worden aangesloten bij het door [verzoekster] opgeworpen rechtsvermoeden.
wettelijke verhoging en rente
5.17.
[verzoekster] heeft verzocht [verweerder] te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon en vakantiegeld ex artikel 7:625 BW. De kantonrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve tot matiging van deze verhoging over te gaan zodat het verzoek zal worden toegewezen. Ook de wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht, over de toe te wijzen bedragen.
5.18.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot het verstrekken van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie. Dit verzoek zal worden toegewezen, met dien verstande dat daarop alleen de toegewezen posten hoeven te worden verwerkt. Aan [verweerder] zal daarvoor een termijn van veertien dagen na betekening van deze beschikking worden gegeven. Daartoe overweegt de kantonrechter dat [verweerder] de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve over te gaan tot matiging daarvan.
5.19.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat [verzoekster] nog werkkleding en een laptop van [verweerder] in haar bezit heeft. [verzoekster] heeft toegezegd deze spullen te zullen retourneren zodra [verweerder] aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. [verweerder] heeft geen tegenverzoek ingesteld ten aanzien van deze eigendommen zodat de kantonrechter [verzoekster] niet kan veroordelen tot teruggave van deze spullen. De kantonrechter gaat er echter van uit dat [verzoekster] zich aan haar toezegging zal houden.
5.20.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van € 5.336,80 bruto, verminderd met een bedrag van € 1.500,00 netto ter zake loon over de periode van 1 februari 2023 tot en met 7 mei 2023;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van € 933,52 bruto ter zake vakantiegeld over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 7 mei 2023;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de waarde van de niet genoten verlofuren conform r.o. 5.16;
6.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke verhoging over de bedragen genoemd onder 6.1 en 6.2.
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen, vanaf 25 mei 2023 tot de dag der algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot het – binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking – verstrekken van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin de bedragen en betalingen van 6.1. tot en met 6.4. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, voor elke dag dat [verweerder] hieraan niet heeft voldaan;
6.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ponds, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.