Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2023:9276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
27-12-2023
26-01-2024
10640774 CV EXPL 23-2529 (E)
Arbeidsrecht
Bodemzaak

Vordering tot terugbetaling van teveel betaalde transitievergoeding. Transitievergoeding is twee keer overgemaakt. Gedaagde erkent dit, maar kan het bedrag niet terugbetalen. Hij verzoekt een betalingsregeling op te leggen. De kantonrechter is daar niet toe bevoegd en ziet ook geen aanleiding op grond van de redelijkheid en billijkheid alsnog een betalingsregeling op te kunnen leggen.. Vordering wordt toegewezen. Partijen zijn nog in discussie waarop door gedaagde een eerdere betaling is gedaan. De kantonrechter past 6:43 BW toe.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0144
Prg. 2024/115
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0144

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Breda

zaak/rolnr.: 10640774 CV EXPL 23-2529

vonnis d.d. 27 december 2023 (bij vervroeging)

inzake

de besloten vennootschap [eiser] B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] ,

eiseres,

gemachtigde: mr. S.M.T.B. Huuskes, advocaat te Groningen,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te ([postcode]) [plaats 2] aan het [adres] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. M.A. Verboven, werkzaam ten kantore van CNV Vakmensen te Utrecht.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1 Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

a. de dagvaarding van 25 juli 2023 met producties;

b. de conclusie van antwoord van 30 augustus 2023 met producties;

c. de conclusie van repliek van 25 oktober 2023 met producties;

d. de conclusie van dupliek van 22 november 2023 met één productie;

e. de akte uitlating productie van [eiser] van 6 december 2023.

2 Het geschil en de beoordeling

2.1

[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.272,42, te vermeerderen met rente en kosten. Zij stelt dat zij voornoemd bedrag onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, nu zij per abuis twee keer de verschuldigde transitievergoeding heeft uitbetaald. [gedaagde] betaalt, ondanks sommaties daartoe, het bedrag niet terug, zodat hij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat zij niet verplicht kan worden een betalingsregeling te sluiten met een schuldenaar. De aangevoerde redenen van de zijde van [gedaagde] om wel een betalingsregeling tussen partijen te sluiten kunnen er niet toe leiden dat [eiser] alsnog wordt verplicht een betalingsregeling te sluiten. Bovendien houdt [gedaagde] er in zijn betoog geen rekening mee dat hij ermee bekend was dat het bedrag onverschuldigd was betaald en het bedrag vervolgens toch heeft toegeëigend en uitgegeven. Het is juist dat inmiddels maandelijkse betalingen op de hoofdsom worden verricht. [eiser] gaat er niet mee akkoord dat deze in mindering strekken op de hoofdsom, zodat deze eerst op de kosten en rente in mindering strekken.

2.2

[gedaagde] erkent (bij conclusie van dupliek) dat hij het gevorderde bedrag verschuldigd is aan [eiser] . Hij kan dit bedrag niet ineens betalen, zodat hij [eiser] een betalingsregeling heeft aangeboden en al termijnbetalingen op de hoofdsom heeft gedaan. [eiser] heeft geweigerd een regeling aan te gaan. Hoewel zij op grond van de wet niet verplicht is een betalingsregeling te sluiten met een schuldenaar, is het weigeren van een betalingsregeling in het onderhavige geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [eiser] heeft immers zelf een fout gemaakt door de verschuldigde transitievergoeding twee keer over te maken. Daarbij zat [gedaagde] al in de financiële problemen. [eiser] was hiervan op de hoogte, onder andere omdat [gedaagde] hierover meerdere malen uitleg heeft gegeven aan [eiser] . Daar komt bij dat de Belastingdienst inmiddels een bedrag aan kindgebonden budget heeft teruggevorderd wegens de door [eiser] verrichte dubbele betaling. Gelet op het voorgaande is het evenmin redelijk om buitengerechtelijke kosten en rente in rekening te brengen. Ook is het niet redelijk [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, nu een procedure niet nodig was geweest als [eiser] de betalingsregeling had geaccepteerd. [gedaagde] vraagt de kantonrechter, voor zover de vordering wordt toegewezen, om in dit vonnis een betalingsregeling op te nemen.

2.3

Tussen partijen staat vast dat [eiser] op 26 september 2022 een bedrag van € 11.272,42 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag is dan ook toewijsbaar.

2.4

Vervolgens staat vast tussen partijen dat [gedaagde] in ieder geval een bedrag van € 225,44 aan [eiser] heeft terugbetaald. Uit de stukken van [gedaagde] volgt dat dit bedrag op de hoofdsom is betaald. [eiser] is hiermee niet akkoord en wil dit bedrag eerst in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten en rente, zoals is bepaald in artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter overweegt echter dat het op grond van artikel 6:43 lid 1 BW aan [gedaagde] is om te bepalen op welke schuld zijn betalingen in mindering strekken. De verrichte betalingen strekken dan ook in mindering op de hoofdsom.

2.5

Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter een bedrag van (€ 11.272,42 – € 225,44 =) € 11.046,98 aan hoofdsom zal toewijzen.

2.6

Met betrekking tot de door [gedaagde] gevraagde betalingsregeling overweegt de kantonrechter dat in artikel 6:29 BW is opgenomen dat een schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) zonder toestemming van de schuldeiser (in dit geval [eiser] ) niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit betekent dat het aan [eiser] is of zij bereid is een betalingsregeling te sluiten met [gedaagde] . De kantonrechter is dus niet bevoegd haar daartoe te dwingen.

2.7

Voor zover [gedaagde] met zijn verweer een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW overweegt de kantonrechter dat zij bij een dergelijk beroep terughoudendheid dient te betrachten, nu niet snel kan worden aangenomen dat een wettelijke regeling buiten toepassing wordt gesteld op grond van buitengewone omstandigheden. In de onderhavige zaak is de kantonrechter van oordeel dat het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. Op 17 oktober 2022 stond immers al tussen partijen vast dat [eiser] ten onrechte twee maal de transitievergoeding had betaald en [gedaagde] heeft er toen toch voor gekozen het geld uit te geven. Het had op zijn weg gelegen het bedrag te reserveren, omdat het mogelijk terugbetaald zou moeten worden aan [eiser] .

2.8

Het voorgaande leidt ertoe dat aan het verzoek om een betalingsregeling te treffen voorbij wordt gegaan.

2.9

Gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, is ook de toekenning van de wettelijke rente niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 26 september 2022 (de dag van betaling door [eiser] ).

2.10

Ook leidt hetgeen onder 2.7 is overwogen ertoe dat [eiser] terecht buitengerechtelijke kosten en proceskosten heeft gemaakt. [gedaagde] zal ook worden veroordeeld die kosten te voldoen.

2.11

Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat voldoende is onderbouwd dat kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag komt vervolgens overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat het bedrag van € 887,72 wordt toegewezen.

2.12

Zoals hiervoor overwogen zal [gedaagde] in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten worden veroordeeld. Aan de zijde van [eiser] worden deze vastgesteld op:

- dagvaardingskosten € 107,84;

- griffierecht € 514,00;

- gemachtigdensalaris € 990,00 (2,5 punten à € 396,00);

- nakosten € 132,00+;

Totaal € 1.743,84.

3 De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.934,70 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 11.046,98 vanaf 26 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.743,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 27 december 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.