Verstek. Na vermindering van eis, resteert wettelijke verhoging, incassokosten en rente. Vermoeden van arbeidsomvang. Omstandigheden rondom ziekmelding geven reden tot matiging van de wettelijke verhoging. Begroting bik o.b.v. oorspronkelijke vordering.
te dezer zake procederende onder toevoeging nr. 1KH0618,
gemachtigde: mr. O. Lenselink,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. PRIMERA [plaats 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.
1 De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 maart 2023 met producties; - de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2 Het geschil
2.1
[eiseres] vordert, nadat zij tijdens de mondelinge behandeling haar eis heeft verminderd, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen:
I. de wettelijke verhoging van 50% over het loon van de maand februari 2024 ad € 1.732,75 bruto;
II. de wettelijke rente over het hiervoor genoemde loon vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
III. het brutosalaris van € 1.732,75 per maand vanaf 1 april 2024 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde is gekomen;
IV. de door de kantonrechter vast te stellen buitengerechtelijke incassokosten;
V. de proceskosten.
2.2
[eiseres] heeft haar oorspronkelijke vordering tot betaling van loon over de maand februari 2024 gebaseerd op artikel 7:629 lid 1 BW. Daarin is bepaald dat de werknemer, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was, recht heeft op loon. [eiseres] heeft met betrekking tot de hoogte van dat loon een beroep gedaan op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Op basis van dat rechtsvermoeden is sprake van een arbeidsomvang van 30 uur per week, waarvoor [eiseres] een vast bruto maandsalaris van
€ 1.732,75 (inclusief vakantiegeld) ontving. Op grond van de Cao geldt voorts bij arbeidsongeschiktheid gedurende de eerste 26 weken van arbeidsongeschiktheid een loondoorbetalingsverplichting van 100%.
2.3
Eerst nadat onderhavige procedure aanhangig is geworden is [gedaagde] op 27 maart 2024 overgegaan tot betaling van het loon over de maand februari 2024 (en later op 1 april 2024 tot betaling van het loon over maart 2024), zodat [eiseres] thans nog de maximale wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente over het loon van februari 2024 en de buitengerechtelijke incassokosten vordert.
2.4
[gedaagde] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen hem verstek is verleend.
3 De beoordeling
3.1
Voor toewijzing van een vordering in kort geding, is vereist dat er feiten of omstandigheden zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl voorts waarschijnlijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.2
De kantonrechter is van oordeel dat een vordering tot betaling van loon naar haar aard vrijwel steeds een spoedeisend karakter draagt. Daarbij is van belang dat [gedaagde] pas nadat het geding aanhangig is geworden, tot betaling van het loon over de maand(en) februari (en maart) 2024 is overgegaan.
3.3
Nu [gedaagde] niet in de procedure is verschenen, moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres] .
Wettelijke verhoging
3.4
Uit de overgelegde appwisseling volgt dat [eiseres] in de avond van 30 januari 2024 [gedaagde] bericht dat zij is gevallen en niet meer kan staan vanwege een dikke knie. [gedaagde] wenst haar vervolgens beterschap. Pas op 23 februari 2024 appt [eiseres] [gedaagde] dat zij haar knie nog niet kan belasten en naar de huisarts gaat. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat er tussen die twee data slechts éénmaal telefonisch contact is geweest tussen partijen.
3.5
Nu het loon te laat is betaald, is de gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW toewijsbaar. In de hiervoor geschetste omstandigheden ziet de kantonrechter echter aanleiding deze te matigen tot 25%.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente.
3.6
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat haar (incasso)gemachtigde buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, waarvoor de proceskostenveroordeling geen vergoeding inhoudt en waarvoor dus een afzonderlijke vergoeding op zijn plaats is. De buitengerechtelijke incassokosten worden op basis van het brutoloon over de maand februari 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25%, begroot op € 393,12 (inclusief btw).
3.7
Nu [gedaagde] in verzuim is gebleven het loon over de maand februari 2024 tijdig te voldoen, zal de hierover gevorderde rente eveneens worden toegewezen.
Toekomstige termijnen
3.8
Tot slot heeft [eiseres] voldoende onderbouwd gesteld dat zij te vrezen heeft dat [gedaagde] de volgende loonbetalingen niet of niet tijdig zal doen, zodat ook dat deel van de vordering kan worden toegewezen.
3.9
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiseres] . Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
3.10
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
€
87,00
- verschotten
€
4,86
(inclusief btw)
- salaris gemachtigde
€
543,00
- nakosten
€
135,00
Totaal
€
769,86
4 De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen: - de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 25% over het loon van de maand februari 2024 ad € 1.732,75 bruto,
- de wettelijke rente over het bedrag van € 1.732,75 bruto, vanaf 1 maart 2024 tot de dag van algehele betaling,
- een bedrag van 393,12 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen het brutosalaris van € 1.732,75 per maand, met ingang van 1 april 2024 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde is gekomen,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 769,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: