Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:2664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
29-03-2024
23-04-2024
10855945 AZ VERZ 23-85 (E)
Arbeidsrecht
Beschikking

Vezoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Werkneemster heeft bezwaar tegen de afgegeven ontslagvergunning, nu een opzegverbod van toepassing is. Werkneemster stelt dat zij een beschermde werknemer is, nu zij een deskundig werknemer is als bedoeld in artikel 13 lid 1 en artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit hebben partijen niet medegedeeld aan het UWV en het UWV heeft dit ambtshalve niet getoetst, zodat ten onrechte een ontslagvergunning is afgegeven. Werkgever was hiervan op de hoogte, dus had niet tot opzegging over mogen gaan. De kantonrechter overweegt dat werkneemster al 4,5 jaar wegens arbeidsongeschiktheid niet meer in de functie werkte. Uit artikel 7:760 lid 10 BW volgt een beperktere bescherming van een deskundig medewerker dan bijvoorbeeld een OR-lid, nu in de wettekst enkel is opgenomen dat een werknemer "werkzaam is" in de functie. De beperktere uitleg wordt gevolgd, omdat werkneemster in feite de bescherming ook niet meer nodig heeft. Zij was al een ruime tijd niet meer werkzaam in de functie en er was ook geen vooruitzicht dat zij in die functie zou (kunnen) terugkeren. De verzoeken van werkneemster worden afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0560
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0560
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2024/178
JAR 2024/159 met annotatie van mr. D. Schwartz

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Breda

zaak/rolnr.: 10855945 AZ VERZ 23-85

beschikking d.d. 29 maart 2024

inzake

[verweerster] ,

wonende te [plaats] ,

verzoekster in de zaak van het verzoek, verweerster in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. R.M.C. Jansen, advocaat te Amsterdam,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon Waterschap Brabantse Delta,

statutair gevestigd te (4836 AA) Breda aan het adres Bouvignelaan 5,

verweerster in de zaak van het verzoek, verzoekster in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. J.P.G. van Roeyen, advocaat te Terneuzen.

Partijen zullen hierna “ [verzoekster/verweerster] ” en “Brabantse Delta” worden genoemd

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het op 28 december 2023 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;

  • -

    het op 26 februari 2024 ter griffie ontvangen verweerschrift tevens inhoudende een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

  • -

    de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 4 maart 2024;

  • -

    de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster] .

2 De feiten

2.1

Brabantse Delta is contracthouder voor de drie Brabantse waterschappen: Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel.

2.2

[verzoekster] is op 8 januari 2018 in dienst getreden bij Brabantse Delta. Per bief van 16 oktober 2018 is haar bericht dat zij een vaste aanstelling kreeg. De laatstelijke functie van [verzoekster] was [functie] en zij ontving een salaris van € 5.092,00 bruto (exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering) per maand. [verzoekster] was, gelet op haar functie, een deskundige werknemer, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 en artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet.

2.3

Op 5 maart 2019 is [verzoekster] ziek uitgevallen wegens spanningsklachten.

2.4

Op 20 april 2021 is de aanvraag van [verzoekster] voor een WIA-uitkering toegewezen per 1 maart 2021, waarbij is vastgesteld dat zij 80%-100% arbeidsongeschikt is.

2.5

Op 25 mei 2021 heeft Brabantse Delta een aanvraag gedaan voor toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] op te mogen zeggen. De toestemming is geweigerd, nu de bedrijfsarts van Brabantse Delta niet kon verklaren of [verzoekster] niet in staat was of zou zijn om binnen 26 weken haar functie (in aangepaste vorm) te hervatten.

2.6

Op 7 december 2022 heeft [verzoekster] Brabantse Delta aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoekster] heeft geleden. Zij is van mening dat Brabantse Delta niet aan haar zorgplicht heeft voldaan jegens [verzoekster] door haar geen veilige werkplek/werkomgeving aan te bieden.

2.7

Op 12 juli 2023 heeft [verzoekster] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. Naar aanleiding van die bespreking heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat het redelijkerwijs niet te verwachten is dat er een wijziging in de medische situatie en/of mate van belastbaarheid voor de arbeid ontstaat binnen de komende 26 weken.

2.8

Op 18 juli 2023 heeft Brabantse Delta voor een tweede maal een aanvraag gedaan voor toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] op te mogen zeggen. [verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen deze aanvraag. Beide partijen hebben in hun stukken nagelaten het UWV erop te wijzen dat er mogelijk een opzegverbod van toepassing is, gelet op de functie van [verzoekster] bij Brabantse Delta. Het UWV heeft op 1 september 2023 toestemming verleend op de ontslagaanvraag met betrekking tot [verzoekster] .

2.9

[verzoekster] heeft bij brief van 6 september 2023 het UWV gevraagd haar beslissing te herzien, nu geen rekening is gehouden met het mogelijk geldende opzegverbod. Het UWV heeft aan [verzoekster] bericht dat zij niet bereid is haar beslissing te herzien.

2.10

Op 7 september 2023 heeft Brabantse Delta de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoekster] opgezegd per 1 november 2023.

3 Het geschil

In de zaak van het verzoek:

3.1

[verzoekster] verzoekt, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- primair [verzoekster] te veroordelen de arbeidsovereenkomst tussen partijen te herstellen per 1 november 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen datum;

- subsidiair de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Brabantse Delta te vernietigen;

- primair en subsidiair Brabantse Delta te veroordelen in de proceskosten.

3.2

Brabantse Delta verweert zich tegen de verzoeken en vraagt de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

In de zaak van het tegenverzoek:

3.3

Brabantse Delta verzoekt primair, voor het geval het primaire of subsidiaire verzoek van [verweerster] wordt toegewezen, de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege – kort gezegd – langdurige arbeidsongeschiktheid of een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij de hoogte van de transitievergoeding wordt vastgesteld op de al door Brabantse Delta betaalde transitievergoeding. Brabantse Delta verzoekt subsidiair, voor het geval het primaire of subsidiaire verzoek van [verweerster] wordt toegewezen en het primaire verzoek van Brabantse Delta wordt afgewezen, [verweerster] te veroordelen tot terugbetaling van de door Brabantse Delta betaalde transitievergoeding. Tot slot verzoekt zij primair en subsidiair [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.4

[verweerster] verweert zich tegen de verzoeken en vraagt de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van Brabantse Delta in de proceskosten.

5 De beoordeling

In de zaak van het verzoek:

Standpunten van partijen:

3.2

[verzoekster] legt aan haar verzoeken het volgende ten grondslag.

3.2.1

Het UWV heeft bij het verlenen van de vergunning voor het ontslag van [verzoekster] ten onrechte geen rekening gehouden met het geldende opzegverbod. [verzoekster] was werkzaam in de functie van [functie] bij Brabantse Delta. Dat is een functie als bedoeld in artikel 13 lid 1 en artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet, zodat, gelet op artikel 7:670 lid 10 sub c BW, een opzegverbod gold. Brabantse Delta en [verzoekster] hebben per abuis het opzegverbod niet vermeld in hun stukken die aan het UWV waren gericht, maar van het UWV mocht worden verwacht dat zij dit ambtshalve was nagaan en de aanvraag van Brabantse Delta had geweigerd. Het UWV heeft dan ook in strijd gehandeld met de wet en de Uitvoeringsregels Ontslagprocedure en onterecht toestemming verleend voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] . Zij vraagt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Brabantse Delta te herstellen.

3.2.2

Voor zover het voorgaande niet slaagt had van Brabantse Delta verwacht mogen worden dat zij van de verleende toestemming geen gebruik had gemaakt, nu zij op de hoogte was van het geldende opzegverbod. Subsidiair vraagt [verzoekster] de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen.

3.2.3

Op het verweer van Brabantse Delta voert [verzoekster] aan dat het juist is dat zij geen groot materieel belang heeft bij de onderhavige procedure. Hooguit ontvangt zij een iets hogere transitievergoeding. Zij vindt een beslissing in deze zaak echter van belang, omdat zij van mening is dat het UWV onjuist heeft gehandeld, waarover een andere procedure loopt. Daarbij heeft het UWV geweigerd haar beslissing te herzien. [verzoekster] blijft echter van mening dat het opzegverbod, ondanks haar arbeidsongeschiktheid, bleef gelden, zodat zij hierover een uitspraak wil van de kantonrechter. Het ligt ook voor de hand dat het opzegverbod blijft gelden, omdat dit er anders toe zou leiden dat een deskundige werknemer bij iedere ziekmelding zijn (ontslag)bescherming verliest. Tot slot voert ze aan dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden tussen [verzoekster] en Brabantse Delta, waardoor [verzoekster] langdurig arbeidsongeschikt is geraakt, zodat niet valt uit te sluiten dat de opzegging verband hield met de functie van [verzoekster] . [verzoekster] kan dit echter niet bewijzen.

3.3

Brabantse Delta voert het volgende aan.

3.3.1

De opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen Brabantse Delta en [verzoekster] , na verkrijging van toestemming van het UWV, moet in stand blijven. [verzoekster] had voorafgaand aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen al bijna vijf jaar niet meer voor Brabantse Delta gewerkt en uit berichten van de bedrijfsarts volgt dat niet was te verwachten dat dit op (korte) termijn zou veranderen, zodat de arbeidsovereenkomst inhoudsloos was geworden. Daarbij heeft zij de transitievergoeding van Brabantse Delta ontvangen en ontvangt zij ook een WIA-uitkering. Zij heeft dan ook geen belang meer bij haar verzoek.

3.3.2

Voor zover aan dit verweer voorbij wordt gegaan voert Brabantse Delta aan dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen. [verzoekster] was immers al lange tijd ziek en niet meer in staat haar functie of aangepast werk uit te voeren, ook niet op (korte) termijn. [verzoekster] was feitelijk dus niet meer werkzaam in haar functie en zou ook niet meer terugkeren in die functie, zodat zij de bescherming, die het opzegverbod beoogt te bieden, niet meer nodig had. Het door haar gestelde opzegverbod was dus niet meer van toepassing, zoals zij zelf ook richting het UWV heeft aangegeven in haar processtukken. Bovendien is de arbeidsovereenkomst opgezegd naar aanleiding van de langdurige arbeidsongeschiktheid en niet wegens het functioneren van [verzoekster] . Brabantse Delta was juist heel tevreden over het functioneren van [verzoekster] .

3.3.3

Dat het opzegverbod ook zou gelden bij langdurige ziekte is niet waarschijnlijk, omdat de werkgever in dat geval geen mogelijkheid zou hebben de overeenkomst met de betreffende werknemer op te zeggen of te ontbinden. Hij kan immers niet terecht bij het UWV, want die geeft geen beslissing als een opzegverbod van toepassing is. Ook kan de werkgever niet terecht bij de kantonrechter, omdat een beroep op deze ontslaggrond eerst door het UWV dient te worden beoordeeld en het UWV geen beslissing geeft. Voor zover de weigering van het UWV om een beslissing te geven moet worden gekwalificeerd als een beslissing, zodat wel een verzoek bij de kantonrechter kan worden ingediend, zou dat betekenen dat een werkgever iedere keer verplicht het traject bij het UWV zou moeten doorlopen, voordat hij/zij een verzoek bij de kantonrechter kan indienen. Dat is onlogisch.

3.3.4

Nu het UWV de juiste beslissing heeft genomen, mocht Brabantse Delta van haar bevoegdheid om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen gebruikmaken. Er bestaat ook geen grond om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Brabantse Delta concludeert dan ook dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen.

Voldoende belang?

3.4

De kantonrechter overweegt dat het meest verstrekkende verweer van Brabantse Delta is dat [verzoekster] onvoldoende belang heeft bij haar verzoeken. Uit artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat er enkel vordering mag worden ingesteld als er voldoende belang is.

3.5

Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de kantonrechter terughoudend te zijn met het afwijzen van een verzoek op grond van onvoldoende belang (zie bijvoorbeeld HR 17 september 1993, NJ 1994/118). Tussen partijen staat vast dat, indien de verzoeken van [verzoekster] worden toegewezen, zij in beginsel in aanmerking komt voor een hogere transitievergoeding. Dit beperkte materieel belang leidt er, naar het oordeel van de kantonrechter, toe dat niet kan worden uitgegaan van onvoldoende belang bij haar verzoeken. [verzoekster] is ontvankelijk in haar verzoeken.

Is het opzegverbod van toepassing?

3.6

Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden hersteld, dan wel de opzegging van de arbeidsovereenkomst moet worden vernietigd. [verzoekster] stelt primair dat het UWV een onjuiste beslissing heeft genomen, nu zij de ontslagaanvraag van Brabantse Delta had moeten weigeren, wegens een geldend opzegverbod.

3.7

De kantonrechter overweegt dat het UWV bij een ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid dient te beoordelen of:

1. de werknemer door een ziekte of handicap het werk niet meer kan doen;

2. het niet waarschijnlijk is dat de werknemer binnen 26 weken herstelt en het werk weer kan doen;

3. het werk niet binnen 26 weken zo kan worden aangepast dat de werknemer toch kan werken;

4. de werknemer niet binnen de redelijke herplaatsingstermijn kan worden herplaatst in een andere passende functie binnen de onderneming of groep. Ook niet met behulp van scholing;

5. de wettelijke termijn van de loondoorbetalingverplichting bij ziekte (meestal 104 weken) voorbij is.

Dat het UWV hieraan heeft getoetst en dat op grond van de uitkomst van die toetsing de ontslagvergunning diende te worden afgegeven wordt niet ter discussie gesteld door [verzoekster] , zodat de kantonrechter in zoverre van de juistheid van de beslissing van het UWV uitgaat.

3.8

Hooguit volgt uit de processtukken in deze procedure dat [verzoekster] zich in een andere procedure op het standpunt stelt dat onvoldoende is gekeken naar herplaatsingsmogelijkheden. In deze procedure is zij daar niet verder op ingegaan. Voor zover [verzoekster] ook in deze procedure een beroep op de herplaatsingsmogelijkheden had willen doen, heeft zij dit beroep onvoldoende onderbouwd en gaat de kantonrechter eraan voorbij.

3.9

[verzoekster] stelt dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 of lid 3 onder a of b BW, omdat geen rekening is gehouden met het door haar gestelde opzegverbod. Uit artikel 7:682 lid 1 onderdeel a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan herstellen als de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 of lid 3 onder a of b BW.

3.10

De kantonrechter overweegt dat in artikel 7:670 lid 10 BW opzegverboden zijn opgenomen die zien op specifieke werknemers, namelijk:

a. een werknemer die – kort gezegd – een (kandidaat/gewezen) lid is van een (centrale) ondernemingsraad of andersoortig personeelsvertegenwoordigersorgaan;

b. een werknemer die lid is van een voorbereidingscommissie van een ondernemingsraad, van een centrale ondernemingsraad of van een groepsondernemingsraad, of;

c. een werknemer die als deskundige werknemer, als bedoeld in artikel 13 leden 1 en 2 en artikel 14 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, werkzaam is.

3.11

Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] , in haar functie van [functie] , een deskundige werknemer was, zoals bedoeld in artikel 7:670 lid 10 onder c BW. Tussen partijen is in geschil of dit opzegverbod nog gold toen [verzoekster] al viereneenhalf jaar niet meer werkzaam was in die functie.

3.12

De kantonrechter overweegt dat uit de wettekst van artikel 7:670 lid 10 BW volgt dat er voor het OR-lid rekening is gehouden met het moment dat hij/zij kandidaat is, lid is en gewezen lid is, zodat daaruit voortvloeit dat een OR-lid wordt beschermd voorafgaand aan, tijdens en na zijn/haar lidmaatschap. Voor de overige specifieke werknemers wordt in de wettekst geen onderscheid gemaakt of zij op dat moment die functie daadwerkelijk vervulden of niet, waarbij met betrekking tot de deskundige medewerker is opgenomen dat die werknemer “werkzaam is” in die functie. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een nauwer criterium dan bij een OR-lid, namelijk dat het opzegverbod enkel geldig is op het moment dat de werknemer de functie nog vervult wanneer de ontslagaanvraag wordt ingediend.

3.13

Het voorgaande ligt ook voor de hand als rekening wordt gehouden met de ratio van de (ontslag)bescherming van deze specifieke werknemers. De bescherming beoogt te bevorderden dat deze werknemers zich onafhankelijk tegenover hun werkgever kunnen opstellen en niet hoeven te vrezen dat zij hun baan verliezen als zij een ongunstig advies aan de werkgever geven of een voor de werkgever ongunstige beslissing nemen. Deze bescherming is niet meer nodig op het moment dat een werknemer niet meer in de betreffende functie werkzaam is, zoals in de onderhavige zaak het geval was. Immers, naast het feit dat [verzoekster] gedurende de eerste twee ziektejaren de functie niet heeft vervuld, heeft zij in de daaropvolgende ziektejaren (tot het einde van de arbeidsovereenkomst) de functie niet meer vervuld. Er was op het moment dat de ontslagaanvraag werd ingediend ook geen vooruitzicht dat [verzoekster] nog bij Brabantse Delta zou terugkeren, al dan niet in die functie, gelet op de berichten van de bedrijfsarts en het feit dat [verzoekster] voor 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard en een WIA-uitkering ontvangt. Vanaf het derde ziektejaar was dan ook sprake van een slapend dienstverband, zodat er geen risico bestond van benadeling door haar werkgever wegens haar functie.

3.14

De stelling van [verzoekster] , dat in dat geval bij iedere ziekmelding een deskundige werknemer zijn ontslagbescherming verliest, gaat niet op. Immers, de eerste twee jaar wordt een zieke werknemer beschermd door het opzegverbod tijdens ziekte.

3.15

De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het opzegverbod van 7:670 lid 10 BW niet meer voor [verzoekster] gold op het moment dat Brabantse Delta de ontslagaanvraag van 18 juli 2023 indiende. Het UWV heeft dan ook terecht de ontslagvergunning verleend. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzochte herstel van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen.

3.16

Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat Brabantse Delta gebruik mocht maken van de verleende ontslagvergunning, zodat ook het verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen Brabantse Delta en [verzoekster] moet worden afgewezen.

In de zaak van het tegenverzoek:

3.17

Geen van de door Brabantse Delta gestelde voorwaarden voor de behandeling van haar tegenverzoeken is ingegaan, zodat de tegenverzoeken en de bijbehorende stellingen en weren geen behandeling behoeven.

4 De proceskosten

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:

[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten. De kosten aan de zijde van Brabantse Delta worden begroot op:

- salaris gemachtigde € 529,00;

- nakosten € 135,00 +;

€ 664,00.

5 De beslissing

De kantonrechter:

In de zaak van het verzoek:

wijst de verzoeken af;

veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten van € 664,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de kosten van betekening betalen;

In de zaak van het tegenverzoek:

constateert dat het tegenverzoek geen behandeling behoeft;

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek:

verklaart de veroordeling in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. Ebben, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.