Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:3080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
01-05-2024
14-05-2024
10773180 CV EXPL 23-4369 (E)
Arbeidsrecht
Bodemzaak

Werknemer sluit met werkgever een vaststellingsoverenkomst tot beeindiging van de arbeidsovereenkomst omdat werknemer voor zichzelf wil beginnen. Werknemer wordt kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ziek en beroept zich op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling. Er is sprake van dwaling, maar de omstandigheden van het geval rechtvaardigen dat de dwaling voor rekening van de werknemer komt.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0680
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2024/204
Prg. 2024/188
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0680

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 10773180 \ CV EXPL 23-4369

Vonnis van 1 mei 2024

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. J. Jetten, advocaat te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V.,

gevestigd te [plaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. E. Tel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 17 januari 2024 en de daarin genoemde processtukken;

- de brief van mr. E. Tel van 11 maart 2024 met correcties op de conclusie van antwoord;

- de brief van mr. J. Jetten van 11 maart 2024 tot overlegging producties 20 tot en met 28;

- de mondelinge behandeling van 20 maart 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

- de spreekaantekeningen van partijen.

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1

Per 1 januari 2017 is [eiser] bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van sales manager tot verkoop van software oplossingen tegen een loon met een bonusregeling. Ook bouwde hij via [gedaagde] pensioen op bij Nationale Nederlanden.

2.2

In de zomer van 2018 is [eiser] zich in het bijzonder gaan richten op het leggen van het eerste contact met potentiële klanten en voerde de werkzaamheden vooral voor een aan [gedaagde] gelieerde vennootschap onder de naam [bedrijf] uit.

2.3

Na de mededeling van [eiser] op 8 mei 2021 dat het de laatste maanden minder goed met hem gaat, zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan over de vraag hoe [eiser] zijn werkzaamheden bij [bedrijf] prettig kon voortzetten. Daartoe heeft [gedaagde] in juli 2021 en begin september 2021 voorstellen gedaan aan [eiser] . [eiser] kon zich niet in die voorstellen vinden.

2.4

Medio september 2021 heeft [gedaagde] een nieuw voorstel gedaan aan [eiser] waarbij hij uit dienst zou treden en hij zich volledig kon richten op [bedrijf] , welk voorstel [eiser] heeft geaccepteerd. Dit heeft geleid tot een tussen partijen op 30 september 2021 gesloten beëindigingsovereenkomst.

2.5

In de beëindigingsovereenkomst is vermeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 oktober 2021 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Daarnaast is er (onder meer) in vermeld dat [eiser] klanten van [bedrijf] actief mag benaderen en dat [eiser] voor een aan [gedaagde] gelieerde vennootschap kosteloos werkzaamheden zal verrichten voor 8 uur per week tot en met week 50 van 2024. Ook is erin vermeld dat [eiser] verklaart ten tijde van ondertekening van de overeenkomst volledig geschikt te zijn voor de overeengekomen werkzaamheden.

2.6

Vooraf aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft [eiser] advies ingewonnen bij een buurvrouw die verzekeringsspecialist is en bij een arbeidsrechtadvocate.

2.7

Per 1 november 2021 is [eiser] gestart met werkzaamheden als zelfstandig ondernemer via een opgerichte besloten vennootschap.

2.8

Op 16 november 2021 is bij [eiser] de diagnose longkanker in stadium 4 vastgesteld.

2.9

Na de diagnose heeft [eiser] de werkzaamheden via zijn besloten vennootschap gestaakt en die vennootschap ontbonden.

2.10

[eiser] heeft vanwege zijn diagnose aan [gedaagde] gevraagd om de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen. [gedaagde] heeft daar afwijzend op gereageerd.

2.11

Vanaf april 2023 verricht [eiser] (op arbeidstherapeutische basis) werkzaamheden voor de vennootschap [bedrijf] BV die door twee voormalige klanten van [eiser] is opgericht om [eiser] te helpen weer aan de slag te gaan.

2.12

Bij e-mail van 2 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] de beëindigingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd en [gedaagde] verzocht om [eiser] met terugwerkende kracht in dienst te nemen met betaling van zijn loon. De gemachtigde van [gedaagde] heeft dat verzoek bij brief van 14 september 2023 afgewezen.

3 Het geschil

3.1

[eiser] vordert dat:
primair

I. voor recht wordt verklaard dat de beëindigingsovereenkomst van 30 september 2021 per brief van 2 augustus 2023 door [eiser] buitengerechtelijk is vernietigd op grond van wederzijdse dwaling;

subsidiair

de beëindigingsovereenkomst van 30 september 2021 wordt vernietigd op grond van wederzijdse dwaling

meer subsidiair

de beëindigingsovereenkomst van 30 september 2021 geheel wordt ontbonden op grond van onvoorziene omstandigheden en aan die ontbinding terugwerkende kracht tot aan 31 oktober 2021 wordt verleend;

zowel primair als (meer) subsidiair

[gedaagde] wordt veroordeeld aan [eiser] te betalen het loon met inbegrip van zijn aandeel in de bonus regeling, vakantiedagen en overige emolumenten vanaf 1 november 2021, en de wettelijke verhoging van 50%, althans een in redelijkheid vast te stellen percentage, de wettelijke rente over het loon vanaf het moment van verschuldigdheid;

[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 2.345,37,

[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.

3.2

[eiser] legt aan zijn primaire en subsidiaire vorderingen ten grondslag dat er sprake is van wederzijdse dwaling bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst. [eiser] stelt dat hij en [gedaagde] er bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst vanuit gingen dat hij gezond was en zij de beëindigingsovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet hadden gesloten. Daarnaast stelt [eiser] dat de dwaling niet voor zijn rekening dient te komen omdat de gevolgen heel nadelig zijn voor hem. Dit omdat hij geen loon bij ziekte ontvangt en zijn vrouw bij zijn overlijden geen recht heeft op nabestaandenpensioen terwijl de nadelige gevolgen voor [gedaagde] volgens [eiser] relatief klein zijn vanwege haar verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Daarnaast weegt volgens [eiser] mee dat het initiatief voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst bij [gedaagde] lag, hij zijn werk naar tevredenheid verrichte en hij een hersentumor had dat van invloed was op het aangaan van de beëindigingsovereenkomst. [eiser] legt aan zijn meer subsidiaire vorderingen ten grondslag dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Hij stelt daartoe dat zijn ongeneeslijke ziekte bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst een onvoorziene omstandigheid is en [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de beëindigingsovereenkomst mag verwachten.

3.3

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] dan wel niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] dan wel zijn vorderingen te ontzeggen als ongegrond en onbewezen, dan wel te oordelen dat [eiser] na verrekening niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.4

[gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat [eiser] vanaf april 2023 werkzaamheden verricht als eigenaar van [bedrijf] en in strijd handelt met artikel 21 Rv door dat niet te melden in de dagvaarding. [gedaagde] voert aan dat het beroep op wederzijdse dwaling niet slaagt omdat zij niet hoefde te begrijpen dat [eiser] bij wetenschap van zijn ziekte had afgezien van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst. Dit omdat [eiser] steeds aangaf zijn eigen bedrijf te willen beginnen. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat nergens uit blijkt dat de hersentumor bij [eiser] al aanwezig was op het moment van ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst en zijn denkvermogen beïnvloedde. Voor zover geoordeeld wordt dat er sprake is van wederzijdse dwaling beroept [gedaagde] zich erop dat de gevolgen voor rekening van [eiser] horen te blijven vanwege de volgende omstandigheden: [eiser] had de wens om zelfstandige te worden, [gedaagde] wordt financieel ernstig geraakt bij toewijzing van de vordering, het initiatief tot het sluiten van de overeenkomst lag bij beiden en [eiser] heeft vooraf aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst advies ingewonnen. Bij toewijzing van een bedrag aan [eiser] beroept [gedaagde] zich op verrekening met de door [eiser] verschuldigde boete wegens overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] voert aan dat de door [eiser] verschuldigde boete tot 3 januari 2024 € 95.725,00 bedraagt..

3.5

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling


Waarheidsplicht

4.1

[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet aan de waarheidsplicht heeft voldaan door niet in de dagvaarding te melden dat hij vanaf 3 april 2023 aan de slag is gegaan als eigenaar van [bedrijf] . Hoewel [eiser] door het achterwege laten van informatie over het opnieuw werkzaam zijn niet aan de waarheidsplicht heeft voldaan, zal de kantonrechter daar geen rechtsgevolgen aan verbinden omdat [gedaagde] er niet in haar verdediging door is geschaad. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

4.2

In geschil is de vraag of de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst voor vernietiging in aanmerking komt. Hoewel [eiser] in de dagvaarding stelt dat zijn klachten een rol hebben gespeeld bij zijn besluit de beëindigingsovereenkomst aan te gaan, heeft hij ter zitting gesteld geen beroep te doen op een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW. Blijft derhalve over het door [eiser] gedane beroep op wederzijdse dwaling.
Wederzijdse dwaling?

4.3

Op grond van wederzijdse dwaling is een overeenkomst vernietigbaar indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden (art. 6:228 lid 1 aanhef en onder c). Een vernietiging kan niet gegrond worden op een toekomstige omstandigheid of in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW). Omdat [eiser] zich op dwaling beroept, rust op hem de stelplicht en bewijslast van de wederzijdse onjuiste voorstelling van zaken.

4.4

De tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst is, zoals partijen stellen, aan te merken als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Bij de beoordeling van een beroep op (wederzijdse) dwaling, dient in het geval dat de gestelde dwaling het aangaan van een vaststellingsovereenkomst betreft, als uitgangspunt te gelden dat de rechter artikel 6:228 BW met terughoudendheid moet toepassen en partijen in beginsel geen beroep op dwaling toekomt ten aanzien van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4400; NJ 1986/228). Dit kan anders zijn in het geval de wederpartij onjuiste informatie heeft verstrekt of relevante informatie heeft achtergehouden.

4.5

De kantonrechter stelt vast dat het beroep op vernietiging niet is gegrond op een toekomstige omstandigheid. [gedaagde] heeft namelijk niet, althans onvoldoende, betwist dat [eiser] op het moment van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst al leed aan de ziekte longkanker. Nu geen van partijen hiervan weet had bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst gingen zij omtrent het gezond en arbeidsgeschikt zijn van [eiser] van een onjuiste veronderstelling uit. Of [eiser] ook leed aan een hersentumor op dat moment is gezien de betwisting niet voldoende komen vast te staan, maar ook niet van belang. Ervan uitgegaan wordt dat de verkeerde veronderstelling van invloed was op de inhoud van de beëindigingsovereenkomst. In die overeenkomst staat namelijk dat [eiser] tot en met week 50 in 2024 werkzaamheden zal blijven uitvoeren voor een aan [gedaagde] gelieerde vennootschap. Voor zover [gedaagde] wil betogen dat [eiser] genezen is omdat hij op LinkedIn berichten heeft geplaatst dat hij schoon is, geldt dat plaatsing van die enkele berichten onvoldoende is om van genezing uit te gaan. Dit gezien de diagnose longkanker stadium 4 en het feit dat [eiser] pas in december 2023 zijn laatste chemokuur en immuuntherapie heeft gehad.

4.6

[gedaagde] voert aan dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet hoefde te begrijpen dat [eiser] de beëindigingsovereenkomst niet wilde sluiten omdat [eiser] al langer aangaf een eigen bedrijf te willen beginnen. Zij beroept zich daarmee op de tenzij bepaling van artikel 6:228 lid 1 onder c BW waarvan op [gedaagde] de stelplicht en bewijslast rust. De kantonrechter is van oordeel dat voor zover [eiser] vaker mocht hebben aangegeven een eigen bedrijf te willen starten, dat [eiser] overigens betwist, hij dat dan gedaan heeft op momenten dat hij (meende) in goede gezondheid te zijn. Gezien het financiële risico van een eigen onderneming ligt het naar het oordeel van de kantonrechter niet voor de hand dat [eiser] - die een gezin te onderhouden heeft - bij bekendheid met zijn ziekte een eigen onderneming had gestart. [gedaagde] heeft geen verdere feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij ervan uit mocht gaan dat [eiser] de beëindigingsovereenkomst ook bij zijn ziekte zou sluiten. De tenzij bepaling van artikel 6:228 lid 1 onder c BW vindt hier dan ook geen toepassing.

4.7

Aan de orde is vervolgens de vraag of de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van [eiser] behoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).

4.8

De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheden in dit geval rechtvaardigen dat de dwaling voor rekening van [eiser] komt. Daartoe zijn de volgende factoren redengevend:

- Het beëindigen van de arbeidsovereenkomst heeft op initiatief van beide partijen plaatsgevonden. [eiser] heeft ter zitting medegedeeld dat hij een eigen onderneming wilde starten omdat hij geen toekomst meer zag binnen [gedaagde] . Als redenen hiervan heeft [eiser] genoemd het willen van een eerlijkere beloning en verstoring van de arbeidsverhouding met zijn leidinggevenden. Hierdoor kan niet uitgegaan worden van onderdrukzetting door [gedaagde] zoals [eiser] stelt. [eiser] is na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst ook met goede moed gestart met zijn onderneming.

- Vlak voor het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft [eiser] advies ingewonnen bij een arbeidsrechtadvocate en een verzekeringsspecialist. Door dat gevraagde advies moet [eiser] worden geacht de gevolgen van het aangaan van de beëindigingsovereenkomst te hebben overzien, bestaande uit het niet langer hebben van financiële zekerheid door een vast loon en een pensioenopbouw via zijn werkgever zoals ook volgt uit de beëindigingsovereenkomst.

- [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat zijn grootste belang bij vernietiging van de beëindigingsovereenkomst is omdat zijn echtgenote bij zijn overlijden geen recht heeft op een aanvullend weduwenpensioen. [eiser] heeft geen verklaring gegeven waarom hij niet zelf een aanvullend pensioen heeft afgesloten. Hij had het verlies van recht op een weduwen en wezenpensioen zelf kunnen indekken door daar aansluitend aan zijn dienstverband een voorziening voor te treffen.

- Het eventueel door [gedaagde] vergoed krijgen van loonkosten van haar verzekeraar acht de kantonrechter van ondergeschikt belang en geen geldig argument om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen omdat het dan ook bekostigd moet worden en de ziektekostenverzekeraar dat nadeel moet dragen. Met andere woorden: het is niet redelijk om te vernietigen om de reden dat de loonkosten bij een toewijzend vonnis afgewenteld zouden kunnen worden op de ziektekostenverzekeraar.

4.9

De kantonrechter merkt nog op dat in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 30 juni 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1832), waar [eiser] naar verwijst, sprake was van andere omstandigheden en dus een andere situatie als hier aan de orde. In dat arrest ging het initiatief van beëindiging van de arbeidsovereenkomst namelijk uit van de werkgever en daar had werknemer geen rechtsbijstand. Ook was de werknemer in het arrest ziek wegens een burn-out en werd de werknemer in het vooruitzicht gesteld dat hij een mindere beoordeling zou krijgen, waarvan in deze zaak geen sprake is. [eiser] had omstreeks juni 2021 wel stress gerelateerde of burn-out achtige klachten, maar uit zijn e-mail van 8 juni 2021 (productie 8 dagvaarding) blijk dat dit werd veroorzaakt door werkzaamheden die hem niet goed lagen en hij een andere wijze van werken wilde met een andere (voor hem gunstigere) beloning. Het door [eiser] gedane beroep op dat arrest gaat dan ook niet op.

4.10

Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser] geen beroep op dwaling toekomt. De primaire en subsidiaire vorderingen worden dan ook afgewezen.
Onvoorziene omstandigheden?

4.11

[eiser] heeft zich meer subsidiair beroepen op onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter gaat hieraan voorbij omdat [eiser] geen andere feiten en omstandigheden heeft gesteld dan bij het beroep op dwaling. Die feiten en omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van omstandigheden zoals genoemd in artikel 6:258 BW. Ook de meer subsidiaire vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten

4.12

[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:

- salaris gemachtigde

542,00

(2,00 punten × € 271,00)

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

677,00

4.13

De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1

wijst de vorderingen van [eiser] af,

5.2

veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen,

5.3

[eiser] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.

Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.