Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
24-01-2024
09-02-2024
8614591 CV EXPL 20-2222
Arbeidsrecht
Verzet

Werknemer vordert (onder meer) betaling van een persoonlijke toeslag en van de vergoeding van overuren.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0205
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0205

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Bergen op Zoom

Zaaknummer: 8614591 \ CV EXPL 20-2222

Vonnis van 24 januari 2024

in de zaak van

1 de vennootschap onder firma [opposant 1] V.O.F.,

gevestigd te [plaats 1] ,

2. [opposant 2],

wonende te [plaats 2] ,

3. [opposant 3],

wonende te [plaats 1] ,

opposanten,

verder respectievelijk te noemen: [opposant 1] , [opposant 2] en [opposant 3] ,

gemachtigde: mr. A. Heijink,

tegen

[geopposeerde] ,

wonende te [plaats 3] ,

geopposeerde,

verder te noemen: [geopposeerde] ,

gemachtigde: voorheen mr. R. Thielen, thans mr. M. Gelok.

1 De procedure

1.1.

De verdere procesgang blijkt uit de volgende stukken:

  1. het tussenvonnis van 16 augustus 2023 en de daarin vermelde stukken;

  2. de akte van [geopposeerde] ;

  3. de antwoordakte van [opposant 2] en [opposant 3] ;

  4. e rolbeslissing van 27 september 2023;

  5. de akte tot referte van [geopposeerde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

Faillissement van [opposant 1]

2.1.

is op 1 augustus 2023 failliet verklaard. Voor haar vennoten [opposant 2] en [opposant 3] geldt dat geen sprake is van een faillissement.

2.2.

Vanwege het faillissement van [opposant 1] is het geding tussen [geopposeerde] en [opposant 1] van rechtswege geschorst op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw), aangezien de rechtsvorderingen van [geopposeerde] op [opposant 1] voldoening van verbintenissen uit de failliete boedel ten doel hebben. In dit vonnis wordt daarom alleen beslist op de rechtsvorderingen van [geopposeerde] op [opposant 2] en [opposant 3] .

Persoonlijke toeslag

2.3.

Bij tussenvonnis van 16 augustus 2023 is geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat [geopposeerde] in juni 2014 de functie van Meewerkend voorman heeft gekregen en dat daarmee een loonsverhoging gepaard is gegaan in de vorm van een persoonlijke toeslag van € 665,81 bruto per maand. [geopposeerde] vordering tot betaling van de persoonlijke toeslag zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de toeslag is geëindigd op 1 januari 2019. Begin 2019 heeft [geopposeerde] haar functie van Meewerkend voorman immers neergelegd en is zij opnieuw haar oude functie van Productiemedewerker gaan vervullen (zie rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis van 1 december 2021 en nummer 45 in de conclusie van antwoord in oppositie van [geopposeerde] ). Daarmee kwam ook de persoonlijke toeslag te vervallen die samenging met de functie van Meewerkend voorman. Niet gesteld of gebleken is dat [geopposeerde] die persoonlijke toeslag mocht houden, toen zij weer haar oude functie van Productiemedewerker ging vervullen. Geen van partijen heeft vermeld op welke datum in 2019 [geopposeerde] haar oude functie Productiemedewerker is gaan vervullen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit is gebeurd per 1 januari 2019 en de persoonlijke toeslag dus ook is geëindigd per die datum.

2.4.

Beide partijen gaan uit van een (cao)verhoging over de persoonlijke toeslag van 1,5% per 1 juli 2016, 0,75% per 1 januari 2017, 0,75% per 1 december 2017 en 2,5% per 1 juli 2018 (zie pagina 1 van productie 7 bij verzetdagvaarding van [geopposeerde] en randnummer 11 van de laatste antwoordakte van [opposant 2] en [opposant 3] ). Met inachtneming van die verhogingen komt [geopposeerde] toe voor de periode van juni 2014 tot 2019 een bedrag van

€ 37.210,26 bruto, zoals volgt uit het onderstaande schema:

Jaar:

Maanden:

Bedrag per maand:

Totaal:

2014

juni tot en met december

€ 665,81

€ 4.660,67

2015

januari tot en met december

€ 665,81

€ 7.989,72

2016

januari tot en met juni

€ 665,81

€ 3.994,86

juli tot en met december

€ 675,80

€ 4.054,80

2017

januari tot en met november

€ 680,87

€ 7.489,57

December

€ 685,98

€ 685,98

2018

januari tot en met juni

€ 685,98

€ 4.115,88

juli tot en met december

€ 703,13

€ 4.218,78

€ 37.210,26

2.5.

[geopposeerde] vordert betaling van € 34.980,56 bruto aan persoonlijke toeslag. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van dat lagere bedrag toewijzen.

2.6.

[opposant 2] en [opposant 3] hebben vanaf juli 2014 op de loonstroken persoonlijke toeslagen vermeld en zij hebben de bedragen betaald die zij onder die noemer hebben vermeld. Het betreft echter niet de betaling van de loonsverhoging/persoonlijke toeslag die gepaard ging met de functie van Meewerkend voorman, maar de uitbetaling van overuren onder de noemer persoonlijke toeslag, zoals [opposant 2] en [opposant 3] hebben aangevoerd (zie de rechtsoverwegingen 3.5 en 4.4 tot en met 4.6 in het tussenvonnis van 1 december 2021). Die betalingen strekken daarom niet in mindering op het bedrag dat [geopposeerde] te vorderen heeft aan persoonlijke toeslag die hoorde bij haar functie van Meewerkend voorman. Die betalingen dienen in mindering te strekken op hetgeen [geopposeerde] toekomt voor de vergoeding van overuren.

Overuren

2.7.

Ten aanzien van de overuren is bij tussenvonnis van 6 april 2022 geoordeeld dat de overuren van [geopposeerde] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 niet juist zijn weergegeven in de overzichten van het [systeem] . Zo dient tot 1 februari 2016 iedere week vier uren bij het overurensaldo te worden opgeteld en vanaf 1 februari tot en met 31 december 2016 dienen iedere week vijf uren in mindering te worden gebracht op het overurensaldo (zie rechtsoverweging 2.3 in het tussenvonnis van 6 april 2022). Aangezien [geopposeerde] de berekening van de overuren heeft gebaseerd op de overzichten van [systeem] , is haar berekening niet juist. Dat geldt voor zowel de berekening van het aantal overuren als de berekening van de loonwaarde van die overuren. Artikel 27 van de cao geeft een staffel voor de toeslagen die over overuren worden berekend. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van om welk uur boven het reguliere aantal uren per week het gaat, en op welke dag een overuur is gemaakt. [geopposeerde] is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de correcties op de overzichten in [systeem] de berekening van de loonwaarde van haar overuren als bedoeld in artikel 27 van de cao aan te passen.

2.8.

[opposant 2] en [opposant 3] voeren het verweer dat de overurentoeslag in artikel 27 van de cao niet van toepassing is, omdat [geopposeerde] ingevolge de regel in artikel 1 lid 4 van de cao als Meewerkend voorman een te hoog loon had. Dat verweer faalt. Artikel 1 lid 4 van de cao bepaalt dat alle bepalingen in de cao van toepassing zijn op a.) de werknemer waarvan de functie is omschreven in bijlage I, Functie-indeling, bij de cao of b.) de werknemer waarvan het brutoloon minder bedraagt dan het brutoloon loongroep V plus 10%. Als een werknemer niet valt onder a.) of b.) zijn een aantal bepalingen in de cao, waaronder artikel 27, niet van toepassing. [geopposeerde] functie Meewerkend voorman staat in bijlage I, loongroep V, tweede regel. Op grond van a.) zijn daarom alle cao-bepalingen van toepassing op het dienstverband van [geopposeerde] . De hoogte van het loon van [geopposeerde] , zoals vermeld in b.), is in dit verband niet relevant.

2.9.

Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [geopposeerde] geen gewijzigde berekening gegeven die inzichtelijk maakt wat de loonwaarde van de overuren is aan de hand van de staffel in artikel 27 van de cao. Zij heeft ermee volstaan dat de correcties ten aanzien van het overzicht van [systeem] ertoe leiden dat 12,27 uren in mindering strekken op het overurensaldo, hetgeen een vermindering van eis van 12,27 uur à € 15,36 meebrengt, derhalve een totaalbedrag van € 188,47. Het had echter op [geopposeerde] weg gelegen om inzichtelijk te maken welke toeslagen volgens de staffel van artikel 27 cao voor welke overuren gelden. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft haar vordering voor de vergoeding van overuren vanaf 1 januari 2015 onvoldoende onderbouwd. Die vordering zal daarom worden afgewezen.

2.10.

De vordering tot betaling van € 2.897,77 bruto voor overuren van 21 augustus tot het moment dat [systeem] in gebruik werd genomen op 19 december 2014, wordt eveneens afgewezen. [geopposeerde] gaat daarvoor uit van een schatting van negen overuren per week. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [opposant 2] en [opposant 3] , stelt [geopposeerde] echter onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij van 21 augustus tot 19 december 2014 heeft overgewerkt en dan ook nog dat daarvoor een schatting van negen overuren op zijn plaats is. De omstandigheid dat [geopposeerde] regelmatig overwerkte, brengt op zichzelf nog niet met zich mee dat zij dus ook van 21 augustus tot 19 december 2014 heeft overgewerkt.

2.11.

De mondelinge afspraak van partijen om maandelijks 15 overuren van het overurensaldo te betalen is nietig. Artikel 7:623 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer dan één maand. Anders dan [opposant 2] en [opposant 3] aanvoeren, valt overwerk ook onder deze bepaling volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 1 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7347). 7:623 lid 2 BW bepaalt dat het tijdvak na afloop waarvan het loon moet worden voldaan, slechts bij schriftelijke overeenkomst kan worden verlengd. De mondelinge afspraak van partijen voldoet daar dus niet aan.

2.12.

[opposant 2] en [opposant 3] voeren nog het verweer dat uitbetaling van de loonwaarde van het overurensaldo ineens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat uitbetaling van de overuren ineens onnodig zwaar drukt op de bedrijfsvoering. Dat verweer faalt. Op grond van artikel 6:2 en 6:248 lid 2 BW kan een tussen partijen geldende regel niet van toepassing zijn, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter daarbij terughoudendheid te betrachten, des te meer indien het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, zal een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374). Artikel 7:623 BW is van relatief dwingend recht, namelijk van dwingend recht voor de werkgever (artikel 7:623 lid 3 BW). Het beoogt de positie van de werknemer te beschermen. Verlenging van het tijdvak voor betaling van het loon moet daarom in ieder geval schriftelijk gebeuren. Uit hetgeen [opposant 2] en [opposant 3] stellen, is niet gebleken van een uitzonderlijk geval, waarvoor de bescherming van [geopposeerde] moet wijken.

2.13.

Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter bepalen dat de mondelinge afspraak van partijen om maandelijks 15 overuren van het overurensaldo te betalen nietig is. Dat betekent dat voor zover er een saldo aan overuren is, [opposant 2] en [opposant 3] de loonwaarde daarvan ineens aan [geopposeerde] moeten betalen. Dat betekent dat voor zover er een saldo aan overuren is, [opposant 2] en [opposant 3] de loonwaarde daarvan ineens aan [geopposeerde] moeten betalen, met inachtneming van het volgende. Op dat saldo moet in mindering strekken de overuren die [opposant 2] en [opposant 3] hebben uitbetaald onder de noemer persoonlijke toeslag in de loonstroken vanaf juli 2014 (zie rechtsoverweging 2.6 van dit vonnis).

2.14.

De vordering tot veroordeling van [opposant 3] en [opposant 2] om vanaf 1 juni 2020 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst de overuren van de voorafgaande maand te betalen, is niet weersproken. Die vordering zal als onweersproken worden toegewezen.

Wettelijke verhoging, incassokosten en wettelijke rente

2.15.

Omdat [opposant 3] en [opposant 2] de gevorderde persoonlijke toeslag ad € 34.980,56 bruto niet tijdig hebben betaald, zijn zij op grond van artikel 7:625 BW over dat bedrag de wettelijke verhoging verschuldigd. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging beperken tot 10% over het bedrag van € 34.980,56, derhalve € 3.498,06, omdat dit billijk voorkomt.

2.16.

Uit de overgelegde correspondentie volgt dat door en namens [geopposeerde] daadwerkelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De kosten voor die werkzaamheden zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW toewijsbaar. Berekend over het bedrag van € 34.980,56 zal conform de staffel in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.124,81 worden toegewezen aan buitengerechtelijke incassokosten.

2.17.

De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van betekening van de oorspronkelijke het geding inleidende dagvaarding, derhalve vanaf 11 mei 2020, bij gebreke van een onderbouwing dat de rente vanaf een eerder moment verschuldigd is geworden.

Loonstroken en pensioenafdracht

2.18.

Het loon dient te worden aangepast aan de persoonlijke toeslag. [geopposeerde] komt daarvoor nieuwe loonstroken toe, alsmede een aanpassing van de pensioenafdracht. De vorderingen die daarop zien, zullen worden toegewezen.

2.19.

De daaraan verbonden dwangsommen zullen worden afgewezen. [opposant 2] en [opposant 3] hebben daartegen aangevoerd dat zij zullen meewerken aan een veroordeling en dat de noodzaak voor een dwangsom dus ontbreekt. Gelet daarop was een nadere toelichting van [geopposeerde] op zijn plaats waarom een dwangsom nodig is. Die toelichting heeft zij niet gegeven. De dwangsommen zullen daarom worden afgewezen.

Wedertewerkstelling

2.20.

[opposant 3] en [opposant 2] hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van [geopposeerde] om opnieuw te worden tewerkgesteld op de afdeling “inscannen en verzendklaar maken”. Die vordering zal worden toegewezen. De daaraan verbonden dwangsom zal worden afgewezen. [geopposeerde] heeft geen toelichting gegeven dat [opposant 2] en [opposant 3] niet zullen meewerken aan een veroordeling en dat zij belang heeft bij een dwangsom.

Vernietiging van het verstekvonnis

2.21.

Aangezien een gedeelte van het verstekvonnis van 20 mei 2022 niet kan standhouden, wordt uit praktisch oogpunt het verstekvonnis vernietigd, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter zal opnieuw recht doen, zoals onder de beslissing is vermeld.

Proceskosten

2.22.

[opposant 2] en [opposant 3] zijn de partijen die overwegend in het ongelijk worden gesteld in de verzetprocedure, zodat zij worden veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure (inclusief nakosten). Tot aan dit vonnis worden die proceskosten aan de zijde van [geopposeerde] als volgt vastgesteld:

- salaris gemachtigde

1.851,50

(3,50 punten × € 529,00)

- nakosten

132,00

totaal

1.983,50

Voor de akte houdende productie tevens vermeerdering van eis, de akte na het tussenvonnis van 16 augustus 2023 en de akte na de rolbeslissing van [geopposeerde] wordt, gelet op de aard van die stukken, geen gemachtigdensalaris toegewezen.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

2.23.

Op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel zullen [opposant 2] en [opposant 3] als vennoten hoofdelijk, derhalve ieder voor het geheel, worden veroordeeld.

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1.

vernietigt het verstekvonnis tussen partijen gewezen op 20 mei 2020 met zaaknummer: 8523765 CV EXPL 20-1637, met uitzondering van de veroordeling van [opposant 2] en [opposant 3] tot betaling van de proceskosten,

en opnieuw rechtdoende:

3.2.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van

€ 34.980,56 bruto aan persoonlijke toeslag,

3.3.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk aan [geopposeerde] te betalen, maandelijks met de salarisbetaling, de loonwaarde van de overuren van de voorafgaande maand, vanaf 1 juni 2020 tot en met de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst,

3.4.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van

€ 3.498,06 aan wettelijke verhoging,

3.5.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van

€ 1.124,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,

3.6.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk aan [geopposeerde] te betalen de wettelijke rente over de in de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.5 toegewezen bedragen vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.7.

bepaalt dat de mondelinge afspraak tussen partijen om maandelijks 15 overuren van het overurensaldo te betalen nietig is,

3.8.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] om deugdelijke salarisspecificaties te overleggen, binnen 14 dagen na dit vonnis,

3.9.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk om zorg te dragen voor een correcte pensioenafdracht binnen 14 dagen na dit vonnis,

3.10.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] [geopposeerde] binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis weder te werk te stellen in haar eigen functie op de afdeling “inscannen en verzendklaar maken”,

3.11.

veroordeelt [opposant 2] en [opposant 3] hoofdelijk in de kosten van de verzetprocedure van € 1.983,50, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [opposant 2] en [opposant 3] ook de kosten van betekening betalen,

3.12.

verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

3.13.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.