RECHTBANK
ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11296740 \ AZ VERZ 24-57
Beschikking van 11 december 2024
[verzoeker] B.V.,
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. N. der Kinderen,
[verweerder]
,
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.C.P. van Kollenburg.
2 De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de aanvullende producties 9-17 van [verzoeker] ;
- het verweerschrift;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 11 november 2024;
- de spreekaantekeningen van [verzoeker] .
3 De feiten
3.1.
[verweerder] is geboren op [geboortedag] 2001. Hij is sinds 1 juli 2024 in dienst bij [verzoeker] . Hij heeft de functie van Junior Juridisch Incasso Medewerker. Hij verdient per maand (parttime) een brutosalaris van € 2.160,- inclusief vakantietoeslag.
3.2.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen voor bepaalde tijd (tot en met 30 juni 2025). In de arbeidsovereenkomst staat geen proeftijdbeding of mogelijkheid om tussentijds op te zeggen.
3.3.
[verweerder] heeft tijdens het gesprek waar hij de arbeidsovereenkomst heeft getekend het Personeelshandboek van [verzoeker] gehad. In dit handboek staat dat er bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen proeftijd of mogelijkheid bestaat om tussentijds op te zeggen als dit niet in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen.
3.4.
Op 30 juli 2024 heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 augustus 2024.
3.5.
[verzoeker] is niet akkoord gegaan met deze opzegging.
4 Het verzoek en het verweer
4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een vergoeding toe te kennen, omdat de opzegging volgens haar niet rechtsgeldig is. [verzoeker] verzoekt een vergoeding die even hoog is als het brutoloon van [verweerder] over de maanden augustus 2024 tot en met 1 juli 2025. Dit komt neer op een bedrag van € 23.760,- bruto, met de vakantietoeslag inbegrepen.
4.2.
[verweerder] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Als de kantonrechter wel grond ziet om een vergoeding toe te kennen, dan vraagt [verweerder] om deze kort gezegd te matigen.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een vergoeding moet worden toegekend omdat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] niet rechtsgeldig is.
De arbeidsovereenkomst is niet rechtsgeldig opgezegd
5.2.
De kantonrechter oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hieronder uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
5.3.
[verweerder] heeft aangevoerd dat mevrouw [Hr-manager]1 tegen hem heeft gezegd dat er een wettelijke proeftijd zou gelden en dat er hierover dus niets hoefde te worden afgesproken in de arbeidsovereenkomst. Deze stelling is nadrukkelijk en gemotiveerd weersproken door [verzoeker] . Zo heeft mevrouw [Hr-manager] verwezen naar haar jarenlange ervaring met – kort gezegd – het arbeidsrecht. Zij heeft hierbij verdere uitleg gegeven over het waarom het juist een bewuste keuze is geweest om géén opzegtermijn of proeftijd overeen te komen. [verweerder] heeft gelet op dit verweer van [verzoeker] onvoldoende verdere uitleg gegeven bij zijn stelling, die in strijd is met het gestelde in zowel de arbeidsovereenkomst als het Personeelshandboek van [verzoeker] . Daar komt bij dat anders dan [verweerder] stelt er geen wettelijke proeftijd geldt.
5.4.
Van [verweerder] had mogen worden verwacht dat hij nader zou hebben toegelicht hoe het gesprek exact is verlopen, welke vragen hij heeft gesteld en welke antwoorden hij daarop heeft ontvangen. Ook ontbreekt een verklaring waarom [verweerder] , als mevrouw Van [Hr-manager] gezegd zou hebben dat er een wettelijke proeftijd gold, hier later niet op is teruggekomen, bijvoorbeeld nadat hij dit voor zich zelf had uitgezocht. Dit had van [verweerder] , gelet op zijn functie bij [verzoeker] mogen worden verwacht. In dit verband is ook van belang dat [verweerder] tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij gegoogled heeft en heeft gelezen dat, anders dan hij wellicht in eerste instantie nog veronderstelde, een proeftijdbeding kan worden afgesproken.
5.5.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er onvoldoende is onderbouwd dat tegen [verweerder] is gezegd dat er geen opzegtermijn of proeftermijn hoefde te worden afgesproken omdat dit al wettelijk is geregeld en dat hij hierop gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen. Hierdoor wordt op dit punt ook niet toegekomen aan enig bewijsaanbod van [verweerder] .
Vergoeding wegens niet rechtsgeldige opzegging
5.6.
De wet bepaalt dat een partij die niet rechtsgeldig heeft opgezegd, zoals hier het geval is, aan de ander een vergoeding verschuldigd is2. Die vergoeding is gelijk aan het bruto salaris over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben als deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De wet geeft de kantonrechter hierbij een mogelijkheid om deze vergoeding te matigen.3 De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om de vergoeding te matigen tot vier keer het bruto maandsalaris, met de vakantietoeslag inbegrepen. Dit komt neer op een bedrag van € 8.640,- bruto, met de vakantietoeslag inbegrepen.
5.7.
Bij het matigen van de vergoeding heeft de kantonrechter de volgende omstandigheden meegewogen. [verweerder] had in dit geval beter moeten opletten of er een mogelijkheid was om op te zeggen. De vergoeding die wordt toegewezen bevat dus een stukje leergeld. Hij heeft daarbij op zitting uitgelegd dat hij op dit moment niet over een groot vermogen beschikt en ook nog een studieschuld heeft. Ook speelt de korte duur van het dienstverband een rol. Zo is er geen sprake van een maandenlange investering voor wat betreft het inwerken van een medewerker. Daarbij is ook de opleiding die [verweerder] bij [verzoeker] zou gaan volgen, nog niet van start gegaan. [verzoeker] heeft dan ook niet weersproken dat zij hiervoor nog geen hoge kosten heeft moeten maken. Gelet op al deze omstandigheden acht de kantonrechter een vergoeding van vier bruto maandsalarissen redelijk.
5.8.
De rente over dit bedrag die [verzoeker] vraagt is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking.
5.9.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [verweerder] , omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 808,-. Deze bestaan uit € 130,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,- aan nakosten.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.11.
Deze beschikking wordt zoals [verzoeker] vraagt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking, [verweerder] in de tussentijd wel alvast aan de veroordelingen moet voldoen.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een vergoeding te betalen van € 8.640,- bruto, met de vakantietoeslag inbegrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente4 te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking,
6.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 808,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente5 over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.