de dagvaarding van 23 december 2024 met producties 1 tot en met 6;
-
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op 3 januari 2025.
1.2.
[gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is per 1 juni 2024 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van medewerker bediening.
2.2.
Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] in dienst treedt voor 40 uur per week, voor de duur van één jaar tegen betaling van een netto maandsalaris van € 2.400,00 (exclusief 8% vakantiegeld). Daarnaast is overeengekomen dat [eiser] 25 vakantiedagen heeft op jaarbasis.
2.3.
In de periode van 1 juni 2024 tot en met 14 november 2024 heeft [eiser] 1.111 uur gewerkt.
2.4.
[eiser] heeft een bedrag van € 3.316,00 netto aan loon ontvangen. Ondanks diverse aanmaningen heeft [gedaagde] de rest van het loon niet uitbetaald.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis -samengevat- uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen tot:
betaling van € 12.004,69 netto aan salaris;
betaling van € 1.225,65 netto aan vakantiegeld;
betaling van € 937,72 netto aan openstaande verlofuren;
betaling van de wettelijke verhoging van € 6.002,35 (50% over € 12.004,69);
betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen;
betaling van een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
het verstrekken van de ondertekende arbeidsovereenkomst en de loonspecificaties op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 5.000,00;
betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt -samengevat- aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de gesloten arbeidsovereenkomst is gehouden het openstaande bedrag aan salaris aan haar te betalen. Omdat [gedaagde] het loon niet tijdig heeft betaald, is hij ook de wettelijke verhoging over het openstaande bedrag verschuldigd. [eiser] is voor haar levensonderhoud afhankelijk van de tijdige uitbetaling van haar loon en zij heeft om die reden een spoedeisend belang bij haar vordering.
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij haar vorderingen vloeit voort uit de aard ervan.
4.3.
[gedaagde] heeft de grondslagen van de vorderingen niet weersproken, zodat deze vast zijn komen te staan. De vorderingen komen de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat het loon, het vakantiegeld en de openstaande verlofuren die door [eiser] worden gevorderd, toewijsbaar zijn. Verder wordt ook de wettelijke verhoging toegewezen omdat vaststaat dat het openstaande bedrag aan loon niet (tijdig) is uitbetaald. De wettelijke rente over de gevorderde bedragen is toewijsbaar vanaf
23 december 2024 (de dag der dagvaarding) omdat niet is gesteld vanaf welk moment de verschillende bedragen zijn verschuldigd.
4.4.
[eiser] vordert ook een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is lager dan het tarief dat in het Besluit is bepaald zodat de vergoeding van € 875,00 wordt toegewezen.
4.5.
Daarnaast zal [gedaagde] worden veroordeeld tot het verstrekken van de ondertekende arbeidsovereenkomst en ook de loonspecificaties. De afgiftetermijn wordt bepaald op twee weken na betekening van het vonnis. De gevorderde dwangsom is toewijsbaar.
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
140,17
- griffierecht
€
706,00
- salaris gemachtigde
€
543,00
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
1.524,17
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.170,41 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, vanaf 23 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan [eiser] te verstrekken de ondertekende arbeidsovereenkomst en de loonspecificaties, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, waarvan € 1.524,17, te betalen aan [eiser] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: