RECHTBANK
ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11469043 \ VV EXPL 24-115
Vonnis in kort geding van 22 januari 2025
[werknemer]
,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. K.L. Noordijk,
[werkgever] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
procederend in persoon.
3 De feiten
3.1.
[werknemer] is op 1 mei 2003 in dienst getreden van [werkgever] . Sinds 1 januari 2022 werkt [werknemer] als Business Unit Manager tegen een salaris van € 6.000,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag op basis van een 40- urige werkweek.
3.2.
[werknemer] heeft zich op 7 oktober 2024 ziek gemeld.
3.3.
Op 16 oktober 2024 heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling gegeven van het spreekuur: “Op dit moment is er sprake van een verminderde belastbaarheid. De klachten zijn werkgerelateerd”.
3.4.
In de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 15 november 2024 is opgenomen dat [werknemer] op dat moment geen benutbare mogelijkheden had. Elke vorm van werk of re-integratie zou volgens de bedrijfsarts een negatieve invloed hebben op de belastbaarheid en klachten van [werknemer] .
3.5.
Volgens de arbeidsovereenkomst heeft [werknemer] het eerste jaar van ziekte recht op doorbetaling van 100% van zijn loon.
3.6.
[werkgever] heeft het loon over november 2024 niet aan [werknemer] uitbetaald. De gemachtigde van [werknemer] heeft [werkgever] bij brief van 5 december 2024 gesommeerd om het loon binnen 3 dagen te betalen. Op 8 december 2024 heeft [werkgever] gereageerd: “Uw cliënt zal conform zijn arbeidsovereenkomst uitbetaald worden.”
3.7.
Omdat [werknemer] zijn loon nog steeds niet ontving, heeft zijn gemachtigde de sommatie tot betaling van loon (inmiddels te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging) op 11 december 2024 herhaald.
3.8.
[werknemer] heeft zijn salaris over november 2024 en december 2024 niet ontvangen.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [werknemer] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Als dat het geval is, komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [werknemer] heeft bij toewijzing van de eis en de gevolgen hiervan voor [werkgever] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid worden meegewogen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
[werknemer] heeft aangevoerd in de financiële problemen te raken doordat hij zijn loon niet ontvangt. Hieruit volgt een spoedeisend belang voor [werknemer] . [werkgever] heeft ook niet weersproken dat [werknemer] een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Het loon over november en december 2024
5.3.
[werkgever] heeft op de zitting erkend dat [werknemer] aanspraak heeft op zijn loon van
€ 6.000,00 bruto per maand over de maanden november en december 2024. [werkgever] heeft aangevoerd wel te willen betalen, maar niet te kunnen betalen. [werkgever] beroept zich op betalingsonmacht. [werknemer] heeft in reactie daarop aangegeven dat [werkgever] de betalingsonmacht niet heeft aangetoond. Bovendien geldt volgens [werknemer] dat [werkgever] in de praktijk zorgt dat [werkgever] leeg is, door geld over te maken naar een andere groepsvennootschap en weer geld terug te storten als er betalingen moeten worden verricht.
5.4.
De kantonrechter wijst de loonvordering over november en december 2024 toe. Eventuele betalingsonmacht ontslaat de werkgever niet van de verplichting om het loon te betalen.
Het loon vanaf januari 2025 tot het einde van de arbeidsovereenkomst
5.5.
[werknemer] maakt aanspraak op toekomstige loonbetalingen, tot het moment dat er een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst. [werkgever] heeft aangevoerd dat dit een toekomstige vordering betreft. Volgens [werkgever] is er nog geen prestatie verricht en is het nog onzeker of [werknemer] ziek blijft of zal komen werken.
5.6.
De kantonrechter wijst de toekomstige loonvordering toe. Uit het betalingsgedrag van [werkgever] over voorgaande maanden en de stelling dat zij in financieel zwaar weer verkeert, volgt de verwachting dat [werkgever] ook het loon over deze maand en komende maanden niet (tijdig) zal voldoen. Zoals op de zitting toegelicht, zou dat betekenen dat [werknemer] voor elke maand loon opnieuw een procedure moet starten. Bovendien geldt dat [werknemer] zowel in de situatie dat hij ziek zou blijven als in de situatie dat hij zou herstellen en zou komen werken aanspraak heeft op zijn loon. Tot slot weegt voor de kantonrechter mee dat [werknemer] een ontbindingsverzoek heeft ingediend dat op 18 februari 2025 op zitting zal worden behandeld. Daarmee bestaat de kans dat de arbeidsovereenkomst binnen afzienbare termijn tot een einde zal komen.
5.7.
[werknemer] heeft op de zitting toegelicht dat de vakantiebijslag normaal gesproken in de maand mei of juni wordt uitbetaald. Dat betekent dat de vordering tot betaling van vakantiebijslag over het loon vanaf november 2024 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst pas over 4 tot 5 maanden opeisbaar is. [werkgever] heeft dat ook aangevoerd. De vordering tot betaling van de vakantiebijslag wordt om die reden afgewezen.
5.8.
[werknemer] vordert de wettelijke verhoging over alle gevorderde loonbedragen. Voor zover [werknemer] daarmee ook doelt op de toekomstige loonbetalingen (vanaf januari 2025 tot het einde van de arbeidsovereenkomst) geldt dat wettelijke verhoging pas verschuldigd wordt op het moment dat het loon te laat wordt betaald. Daar is nu (nog) geen sprake van. Ook is geen wettelijke verhoging verschuldigd over de vordering tot betaling van vakantiebijslag, aangezien deze vordering wordt afgewezen.
5.9.
[werkgever] is wel wettelijke verhoging verschuldigd over het loon over de maanden november en december 2024. Volgens de arbeidsovereenkomst en de in het geding gebrachte loonstroken wordt het loon telkens aan het einde van de maand uitbetaald. Beide maanden zijn nog steeds niet uitbetaald door [werkgever] , zodat vast staat dat er sprake is van te late betaling. [werkgever] heeft op de zitting een beroep op matiging gedaan en in dat kader verwezen naar haar slechte financiële positie. Zoals al overwogen heeft [werkgever] deze gestelde slechte financiële positie op geen enkele manier onderbouwd. Het argument van betalingsonmacht is ook voor het eerst op de zitting aangevoerd. In de correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de procedure wordt er met geen woord over gerept en geeft [werkgever] juist aan het salaris te zullen betalen (zie 3.6). De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om het beroep op matiging te honoreren. De kantonrechter wijst de maximale wettelijke verhoging toe. Deze bedraagt over de maand november 2024 50% van het loon. De hoogte van de wettelijke verhoging over het loon van de maand december 2024 zal afhangen van het tijdstip van betaling.
Werkelijk gemaakte juridische kosten
5.10.
[werknemer] vordert vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte kosten van juridische bijstand. [werknemer] voert in dat kader aan dat hij door de weigering van zijn werkgever om het loon te betalen gedwongen is te procederen en kosten te maken. Vanwege zijn gezondheidssituatie was het voor hem niet mogelijk om de procedure zelf te voeren.
5.11.
De kantonrechter overweegt dat voor vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten volgens vaste jurisprudentie alleen plaats is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als in dit geval het voeren van verweer achterwege had moeten blijven, omdat het volstrekt duidelijk was dat dit niet gevoerd had moeten worden. Het gaat dan om een verweer dat is gebaseerd op onjuiste feiten of om een verweer waarvan van tevoren al duidelijk was dat het geen kans van slagen zou hebben. De kantonrechter mag niet gauw misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure aannemen, gelet op het grote belang van toegang tot de rechter.
5.12.
In dit geval wordt de hoge lat zoals hiervoor uitgelegd niet gehaald. [werkgever] krijgt weliswaar overwegend ongelijk, maar het verweer dat zij heeft gevoerd levert geen misbruik van procesrecht op. Het verweer slaagt ook gedeeltelijk. De vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten wordt daarom afgewezen.
5.13.
[werknemer] vordert de wettelijke rente over het achterstallige loon, het toekomstige loon, de vakantiebijslag, de werkelijk gemaakte juridische kosten en de wettelijke verhoging.
5.14.
Wettelijke rente is verschuldigd indien in dit geval [werkgever] in verzuim is met betaling van een geldsom. Dat is het geval ten aanzien van het loon over november en december 2024. De wettelijke rente over deze vordering is toewijsbaar. [werknemer] vordert de wettelijke rente vanaf 29 december 2024 over bedragen die opeisbaar zijn. De kantonrechter houdt daarom deze datum aan voor wat betreft het loon over november 2024. Voor het loon over december 2024 geldt dat [werkgever] op 29 december 2024 nog niet in verzuim was, nu het loon uiterlijk op de laatste dag van de maand moest worden betaald. De wettelijke rente over het loon over december 2024 wordt daarom toegewezen vanaf 1 januari 2025.
5.15.
Ten aanzien van de loonbetaling over januari 2025 en de overige maanden tot het einde van de arbeidsovereenkomst geldt dat [werkgever] (nog) niet in verzuim is. Die loonbetalingen zijn immers nog niet opeisbaar. De wettelijke rente over deze vordering wordt daarom afgewezen.
5.16.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is wel toewijsbaar. [werknemer] heeft aanspraak gemaakt op betaling daarvan bij brief van 11 december 2024, zodat [werkgever] in verzuim is geraakt. Nu [werknemer] de wettelijke rente vordert vanaf 29 december 2024, wordt ook hier weer die datum aangehouden.
5.17.
Voor toewijzing van de wettelijke rente over de gevorderde vakantiebijslag en de werkelijk gemaakte juridische kosten is geen plaats nu deze vorderingen worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[werknemer] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.19.
[werknemer] vordert de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, te rekenen vanaf 31 oktober 2024. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn voldaan. De eerste factuur van de gemachtigde van [werknemer] dateert van 2 december 2024. De wettelijke rente is daarom niet toewijsbaar vanaf 31 oktober 2024. Nu niets is gesteld over de datum van betaling van de kosten, wijst de kantonrechter de vordering toe vanaf de dag van dagvaarding.
5.20.
[werkgever] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
139,42
|
|
- griffierecht
|
€
|
706,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
814,00
|
|
- nakosten
|
€
|
135,00
|
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.794,42
|
|
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen het achterstallig salaris over de maanden november en december 2024 van € 6.000,00 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW,
6.2.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW:
-
over het bedrag van het loon over november 2024: te rekenen vanaf 29 december 2024,
-
over het bedrag van het loon over december 2024: te rekenen vanaf 1 januari 2025,
-
over het bedrag van de wettelijke verhoging: te rekenen vanaf 29 december 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 904,60, aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 1.794,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.