Raad van State
199903349/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 9 november 1999 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
1 Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 1998 heeft de ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te Lagos, Nigeria, namens de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd de door appellante overgelegde Nigeriaanse geboorteakte en verklaring van ongehuwd-zijn te legaliseren.
Bij besluit van 19 oktober 1998 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 november 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2000 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de beslissing op bezwaar heeft de minister overwogen dat de inhoudelijke juistheid van de ter legalisatie overgelegde documenten weliswaar afdoende kon worden vastgesteld, maar dat niet tot legalisatie kan worden overgegaan omdat in de leeftijdsverklaring de afstammingsgegevens niet volledig zijn vermeld.
2.2. Het betoog van appellante dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld dit formele gebrek te herstellen, treft doel. Niet in geschil is dat appellante ten tijde van de aanvraag niet op de hoogte was noch redelijkerwijze kon zijn van het vereiste, dat in de leeftijdsverklaring, welke met de verklaring van de "National Population Commission" de geboorteakte vormt, ook de namen van haar ouders moesten worden vermeld. De geboorteakte voldeed aan de eisen die hieraan naar Nigeriaans recht worden gesteld. Het beleid van de minister dat een identiteitsbepalend document als een geboorteakte ook afstammingsgegevens moet bevatten, is op zichzelf niet rechtens onaanvaardbaar, nu het document zal worden gebruikt binnen de Nederlandse rechtsorde en Nederlandse geboorteakten deze gegevens ook moeten bevatten. Evenmin bestaat er grond om het standpunt dat een aan een dergelijk document klevend gebrek ook de ongehuwdverklaring treft, voor onjuist te houden. Gezien het feit echter dat de afstammingsgegevens noodzakelijk zijn voor de beslissing op het verzoek om legalisatie, had de minister, na constatering dat deze gegevens bij de aanvraag ontbraken, appellante in de gelegenheid moeten stellen de aanvraag aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een aanvrager, indien blijkt dat de bij de aanvraag verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling daarvan of voor de voorbereiding van de beschikking, in de gelegenheid dient te worden gesteld de aanvraag aan te vullen. Dat appellante hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld is een gebrek dat zich leent voor herstel in de bezwaarfase. In aanmerking genomen dat in de beslissing op bezwaar nog slechts het ontbreken van de afstammingsgegevens in de leeftijdsverklaring aan de weigering van legalisatie ten grondslag is gelegd, heeft de minister, door na te laten de ontbrekende gegevens op te vragen, gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond, vernietigt zij het bestreden besluit en draagt zij de minister op, alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen, appellante in de gelegenheid te stellen de ontbrekende gegevens alsnog over te leggen.
2.3. Er zijn termen voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 9 november 1999, AWB 9811034 BELEI Vl 2, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 19 oktober 1998 ongegrond verklaard is;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 19 oktober 1998, DJZ/BR-0905198-ih;
IV. draagt de minister van Buitenlandse Zaken pp met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
V. veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (f 565,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en
mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout,
ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Tuinhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,