200702702/2.
Datum uitspraak: 15 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/1042 en 07/1046 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft de Minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 20 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker (hierna: de staatssecretaris) opnieuw op de aanvraag beslist met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 april 2007, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 april 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de hoger-beroepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn, als bedoeld in artikel 19 van de Verordening (EG) Nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), waarbinnen overdracht van de vreemdeling aan Griekenland uiterlijk dient te geschieden, wordt opgeschort.
2.2. Gebleken is van onverwijlde spoed, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, nu de termijn waarbinnen de overdracht uiterlijk dient plaats te vinden eindigt op 29 mei 2007 en voordien geen uitspraak op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep zal worden gedaan. Nu dit hoger beroep in het geval de verzochte voorziening niet wordt getroffen zinledig zal worden, omdat alsdan geen overdracht aan Griekenland meer zal kunnen plaatsvinden, komt het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat de behandeling van de bodemprocedure zal worden bespoedigd en de termijn van artikel 19, derde lid, van de Verordening wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
2.3. De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat aan het hoger beroep van de staatssecretaris opschortende werking, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Verordening, wordt verleend, totdat hierop is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers
Voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak