Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2010:BK9929

Raad van State
20-01-2010
20-01-2010
200901003/1/H1
Bestuursrecht, Omgevingsrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur)[appellant sub 3a] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de begane grond van blok D van het gebouw op het perceel Pieter Calandlaan 212 a t/m c te Amsterdam (hierna: het perceel) door middel van het plaatsen van een rolpad van de parkeerkelder naar de begane grond en het realiseren van een supermarkt.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

200901003/1/H1

Datum uitspraak: 20 januari 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant 1], beweerdelijk namens het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C1000 De Aker B.V., gevestigd te Amsterdam,

3. [appellant sub 3a], gevestigd te [plaats], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.J. Calandlaan Vastgoed B.V., gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.J. Calandlaan Exploitatie B.V., gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2008 in zaak nr. 08/184 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bun Projectontwikkeling B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.J. Calandlaan Vastgoed B.V., en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.J. Calandlaan Exploitatie B.V.,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur)[appellant sub 3a] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de begane grond van blok D van het gebouw op het perceel Pieter Calandlaan 212 a t/m c te Amsterdam (hierna: het perceel) door middel van het plaatsen van een rolpad van de parkeerkelder naar de begane grond en het realiseren van een supermarkt.

Bij besluit van 11 december 2007 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het door C1000 De Aker B.V. (hierna: C1000) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2007 herroepen, vrijstelling geweigerd en de aanvraag om bouwvergunning van 14 februari 2007 afgewezen.

Bij uitspraak van 31 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 11 december 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant 1], beweerdelijk namens het dagelijks bestuur, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2009, C1000 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2009, en [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2009, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben C1000 en [appellanten] een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door [appellant 1], ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, C1000, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, zijn verschenen.

Bij brief van 19 november 2009 heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend naar aanleiding van de door het dagelijks bestuur bij brief van 17 november 2009 toegezonden nadere inlichtingen. [appellanten] hebben hun zienswijze daarop bij brief van 1 december 2009 naar voren gebracht. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting hebben [appellanten] aangevoerd dat niet is gebleken dat het dagelijks bestuur tijdig heeft besloten tot het instellen van het beroep namens de gemeente. Zij voeren hiertoe aan dat het hoger beroepschrift van 5 februari 2009 is opgesteld door [appellant 1] en niet is ondertekend namens het dagelijks bestuur en dat hen niet is gebleken van enig mandaat. Een ambtenaar is niet bevoegd op persoonlijke titel hoger beroep in te stellen, aldus [appellanten]

2.1.1. In artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is te besluiten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures namens de gemeente of het gemeentebestuur te voeren, of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

2.1.2. Op grond van deze wettelijke bepaling komt de bevoegdheid om te besluiten tot het instellen van hoger beroep in dezen toe aan het college van burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid is, voor zover hier van belang, gedelegeerd aan het dagelijks bestuur. Gesteld noch gebleken is dat die bevoegdheid is overgedragen aan één of meer anderen. Niet is aannemelijk geworden dat het dagelijks bestuur binnen de termijn als bedoeld in artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht heeft besloten tot het instellen van het hoger beroep. Aangezien het besluit tot het instellen van beroep binnen de beroepstermijn moet zijn genomen, kon dit gebrek niet meer worden geheeld door de bij brief van 17 november 2009 achteraf gegeven instemming van het dagelijks bestuur met het instellen van hoger beroep.

2.1.3. Het vorenstaande leidt de Afdeling tot het oordeel dat het hoger beroep van [appellant 1], beweerdelijk namens het dagelijks bestuur, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2.2. In het besluit van 11 december 2007 is vermeld dat het totale bouwplan, dat voorziet in de vestiging van een supermarkt met rolpad en expeditieruimte, een bruto vloeroppervlakte heeft van 1495,34 m².

[appellanten] hebben reeds, overeenkomstig de bij besluit van 1 november 2007 aan hen verleende bouwvergunning, een supermarkt gerealiseerd van bijna 1300 m². Voorts hebben zij de expeditieruimte veranderd, overeenkomstig de bij besluit van 29 februari 2008 aan hen verleende vrijstelling en bouwvergunning voor een expeditieruimte van 93 m².

2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidwest Kwadrant 2002" rust op het perceel de bestemming "W2 (Wonen 2)" en de nadere aanduiding "+s (supermarkt toegestaan)".

Ingevolge artikel 1, onder 19, van de planvoorschriften, moet onder centrumvoorziening worden verstaan: detailhandel (met uitzondering van supermarkten) met een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m² alsmede horecabedrijven in de categorieën 1 en 2, kantoren, bedrijven, dienstverlenende bedrijven, sportieve voorzieningen en maatschappelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de gronden, op de kaart bestemd voor "Wonen 2" (W2), aangewezen voor:

a. woningen met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten;

b. huisgebonden beroepen;

c. voor wat betreft de onbebouwd blijvende delen tevens voor tuinen, erven, groenvoorzieningen en water;

d. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen;

e. daar waar zulks nader op de kaart staat aangeduid met "centrumvoorzieningen" voor wat betreft de eerste bouwlaag tevens voor centrumvoorzieningen en op de tweede bouwlaag tevens voor kantoren, bedrijven en ateliers;

f. daar waar zulks nader op de kaart staat aangeduid met "bedrijven en maatschappelijke voorzieningen" voor wat betreft de eerste bouwlaag tevens voor bedrijven en maatschappelijke voorzieningen;

g. daar waar zulks nader op de kaart staat aangeduid met "supermarkt toegestaan" tevens aangewezen voor één supermarkt met een maximum bruto vloeroppervlak van 1300 m².

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a, mag bebouwing welke op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat of nadien kan worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits daardoor geen grotere afwijking van het plan ontstaat.

2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat bij besluit van 30 juni 2003 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een supermarkt van 2065 m². Zij voeren daartoe aan dat in het aanvraagformulier om bouwvergunning is vermeld dat na het gereedkomen van het gebouw één van de functies "winkels" zal zijn, doch dat hiermee in het bijzonder een supermarkt is bedoeld, omdat voorheen geen andere winkels dan een supermarkt in het appartementengebouw aanwezig waren. Voorts was, gelet op de afspraken met de eigenaar van de voorheen in het appartementengebouw aanwezige supermarkt, voor zowel de aanvrager als het dagelijks bestuur duidelijk dat op de begane grond van het appartementengebouw een supermarkt zou worden gevestigd. Nu het de verbouwing van een bestaande supermarkt betreft voldoet het bouwplan aan de in artikel 21, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften weergegeven overgangsbepaling, aldus [appellanten]

2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat bij besluit van 30 juni 2003 geen bouwvergunning is verleend voor de bouw van een supermarkt van 2065 m². De aanvraag hiervoor is door Woningbouwverenigingen Het Oosten, Eigen Haard en Woningstichting Zomers Buiten, [partij], op 31 december 2002 ingediend voor het vernieuwen van een appartementengebouw op het terrein gelegen aan Blok A&D in het deelgebied C Zuidwest Kwadrant te Amsterdam, met bestemming daarvan tot woningen/appartementen, winkels, kantoor en bedrijfsruimten en een parkeergarage. In de nadere omschrijving van de bij het besluit van 30 juni 2003 behorende bouwtekening van Blok D onder de aanduiding "supermarkt 2065 m²", is het volgende vermeld: "voor de bedrijfsruimten een separate bouwaanvraag indienen, indien gebruiker en indeling bekend is" en "gebruik van bedrijfsruimten conform "toegelaten bedrijven" volgens het bestemmingsplan". De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat in 2003 geen aanvraag is gedaan voor de bouw van een supermarkt. Aan de omstandigheid dat voorheen alleen een supermarkt in het appartementengebouw was gevestigd en duidelijk was dat er op de begane grond van het appartementengebouw een supermarkt zou komen kan niet de betekenis worden toegekend die [appellanten] eraan gehecht willen zien, nu de concrete invulling van de bedrijfsruimte blijkens de aanvraag nog niet vaststond.

2.4.2. Nu de oppervlakte voor winkels nog moest worden bepaald, moet worden vastgesteld dat de bebouwing waarvoor bij het besluit van 30 juni 2003 bouwvergunning is verleend op dit onderdeel niet afweek van het plan. Van verlening van een bouwvergunning met toepassing van artikel 21, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften kan daarom geen sprake zijn.

2.5. [appellanten] betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de rolpadruimte en expeditieruimte niet onder het begrip "centrumvoorziening" vallen en dat het bouwplan vanwege een overschrijding van het bruto vloeroppervlak als gevolg daarvan in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voeren daartoe aan dat deze ruimten ook door anderen dan bezoekers van de supermarkt gebruikt kunnen worden.

2.5.1. Dit betoog faalt. De rolpadruimte en de expeditieruimte moeten tot de supermarkt worden gerekend en vallen niet onder één van de categorieën, genoemd in de in artikel 1, onder 19, van de planvoorschriften gegeven definitie van het begrip "centrumvoorzieningen".

De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de rolpadruimte en de expeditieruimte niet onder dit begrip vallen.

2.6. C1000 betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de weigering om vrijstelling te verlenen voor het bouwplan een motiveringsgebrek kleeft. Volgens C1000 heeft het dagelijks bestuur terecht verwezen naar de detailhandelvisie, omdat is beoogd op het perceel een supermarkt te vestigen welke slechts zou voorzien in de dagelijkse behoeften voor de omwonenden. Voorts is volgens C1000 het feit dat er een loze, afgeschermde ruimte overblijft geen reden om de vrijstelling te verlenen, nu [appellanten] de supermarkt ook op een andere wijze hadden kunnen inrichten en overigens niet is aangetoond dat de loze ruimte niet door anderen kan worden gebruikt.

2.6.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het besluit van 11 december 2007 in strijd is met de in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervatte motiveringsplicht. Ter zitting is gebleken dat de oppervlakte van de supermarkt inclusief circa 80 m² rolpadruimte 1300 m² bedraagt, waardoor met het bouwplan de maximaal toegestane oppervlakte met circa 100 m² wordt overschreden, dat de rolpadruimte niet alleen door bezoekers van de supermarkt wordt gebruikt, maar ook door gebruikers van de onder de supermarkt gelegen parkeervoorziening. De rolpadruimte komt uit in een van de supermarkt gescheiden ruimte en is ook toegankelijk buiten de openingstijden van de supermarkt. Het dagelijks bestuur heeft tegen deze achtergrond in het besluit van 11 december 2007 onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat de rolpadruimte niet alleen wordt gebruikt voor de supermarkt geen rol mag spelen bij de vraag of voor het bouwplan vrijstelling kan worden verleend. Voorts heeft het dagelijks bestuur in het besluit van 11 december 2007 onvoldoende gemotiveerd waarom ruimtelijke belangen van grotere betekenis zijn dan het belang van [appellanten] om een loze ruimte van 100 m² in gebruik te nemen.

2.7. Het hoger beroep van [appellant 1], beweerdelijk namens het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp, is niet-ontvankelijk. De hoger beroepen van C1000 De Aker B.V. en [appellanten] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant 1], beweerdelijk namens het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp, niet-ontvankelijk;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Lodder

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010

17-564.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.