200904423/1/M2.
Datum uitspraak: 7 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leerdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leerdam [appellante] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het houden van vleeskuikens en vleeskalveren aan de [locatie 1] te [plaats] geweigerd. Dit besluit is op 7 mei 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 16 juni 2009, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn bij brief van 16 juli 2009, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2009, aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door H.G.J. Scholts, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft bij het bestreden besluit de aangevraagde vergunning geweigerd, omdat door vergunningverlening strijd zou ontstaan met het bestemmingsplan ‘Leerdam landelijk gebied 1982’.
2.2. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellante] aldus dat zij van mening is dat het college de revisievergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, nu, voor zover hier van belang, de tweede bedrijfswoning gelegen aan de [locatie 2] als onderdeel van de inrichting vergund is geweest.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het terecht aanleiding heeft gezien de aangevraagde vergunning te weigeren. Daartoe brengt het college, kort weergegeven, naar voren dat volgens de aanvraag de woning gelegen aan de [locatie 2] als bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting. Dit is volgens het college in strijd met het vigerende bestemmingsplan, ingevolge welk plan op het perceel [locatie 2] een woonbestemming rust.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag bij de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunning ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer.
Artikel 8.10, derde lid, bepaalt, voor zover hier van belang, dat de vergunning onder meer kan worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2003 in zaak nr. 200203239/1) geldt om de omvang van de bestaande rechten te bepalen, gelet op artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer, dat de eerder vergunde situatie bepalend is en niet de feitelijk bestaande situatie die niet in overeenstemming is met de vergunning.
Uit de tekening behorende bij de aanvraag van 5 oktober 1999 die onderdeel uitmaakt van de milieuvergunning van 28 juni 2000, blijkt dat de woning gelegen aan de [locatie 2] is ingetekend binnen de grenzen van de inrichting. Hieruit volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat destijds is beoogd vergunning te vragen om deze woning als een bij de inrichting behorende (tweede) bedrijfswoning te gebruiken. Nu de vergunning overeenkomstig de aanvraag is verleend, zijn er bestaande rechten ten aanzien van de tweede bedrijfswoning.
2.2.4. Op grond van artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kunnen deze bestaande rechten niet worden gewijzigd anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer.
Gezien de aard van deze bestaande rechten had het college bij de beslissing over vergunningverlening daarop met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer geen inbreuk kunnen maken. Dat het aangevraagde gebruik van het perceel [locatie 2] strijdig is met het bestemmingsplan, hetgeen [appellante] niet heeft weersproken, kan niet tot aantasting van deze bestaande rechten leiden, nu artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer zich in dit geval daartegen verzet.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer. Artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer geeft niet de mogelijkheid van artikel 8.4, derde lid, van deze wet af te wijken.
De beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 29 april 2009 komt wegens strijd met de artikel 8.4, derde lid, in samenhang bezien met artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leerdam van 29 april 2009, kenmerk 2009002802;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leerdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leerdam aan [appellante] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010
375-648.