200808247/1/V3.
Datum uitspraak: 22 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 16 oktober 2008 in zaak nr. 07/31200 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in de eerste grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. De in de derde grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (uitspraak van 17 maart 2010 in zaak nr. 200505721/1/V3-A; www.raadvanstate.nl) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 11 juli 2007 een deugdelijke motivering ontbeert, omdat hij de situatie van de vreemdeling niet heeft getoetst aan besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: besluit nr. 1/80).
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat hij niet gehouden is ambtshalve te onderzoeken of er redenen bestaan om besluit nr. 1/80 van toepassing te achten op de persoonlijke situatie van de vreemdeling, omdat de vreemdeling gedurende de bestuurlijke besluitvorming nimmer uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op de rechten en plichten die voortvloeien uit besluit nr. 1/80 en de procedure zelf geen aanknopingspunten voor een zodanig onderzoek biedt.
2.3.1. Bij de beoordeling van een door een vreemdeling ingediende aanvraag stelt de staatssecretaris op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving vast of voor de behandeling van die aanvraag leges verschuldigd zijn en, indien dat het geval is, hoeveel deze bedragen. Uit de voormelde uitspraak van de Afdeling volgt dat het bepaalde in artikel 13 van besluit nr. 1/80 daarbij van belang kan zijn.
Nu de staatssecretaris er in dit geval van op de hoogte was dat de vreemdeling de Turkse nationaliteit heeft en haar gegevens, gelet op de haar in 1996 verstrekte en nadien meermalen verlengde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ook overigens bij hem bekend waren, bestonden er voor de staatssecretaris aanknopingspunten om te onderzoeken of besluit nr. 1/80 op de vreemdeling van toepassing was. Dat de vreemdeling zich eerst in beroep uitdrukkelijk op besluit nr. 1/80 heeft beroepen, doet daaraan niet af, aangezien het in beginsel aan de staatssecretaris is om naar aanleiding van de door de vreemdeling bij haar aanvraag en in bezwaar verstrekte gegevens te beoordelen welke wet- en regelgeving op haar van toepassing is.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het besluit van 11 juli 2007 een deugdelijke motivering ontbeert, omdat de staatssecretaris de situatie van de vreemdeling niet heeft getoetst aan besluit nr. 1/80.
De grief faalt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister van Justitie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Laar, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Laar
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2010
551.
Verzonden: 22 april 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser