201109846/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 juli 2011 in zaak nr. 10/1714 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend tegen het houden van een paard en een pony op het perceel [locatie] te Amerongen (hierna: het perceel) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, doch met een gewijzigde motivering geweigerd handhavend op te treden tegen het houden van een paard en een pony en het daarvoor opgerichte verblijf.
Bij uitspraak van 22 juli 2011, verzonden op 29 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Bormans, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Amerongen Kom" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Erf".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor onder meer de aanleg en instandhouding als tuin, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde werken, geen bouwwerk zijnde, en onbebouwde erven en bebouwing ten behoeve van het hoofdgebouw op het betreffende bouwperceel, met de daarbij behorende werken, geen bouwwerk zijnde, zoals parkeervoorzieningen en oppervlakteverhardingen.
Ingevolge artikel 17 is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken, in gebruik te nemen of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze, die strijdig is met het in dit plan bepaalde, nadat de bij het plan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat het houden van een paard en pony niet binnen de erfbestemming past. In dit verband stelt hij dat de zogeheten paddock en de stal op korte afstand van de perceelsgrens staan, de pony niet alleen op stal staat maar zich vrij in de achtertuin kan bewegen en hij overlast ondervindt van de pony en het paard. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de dieren zich het grootste deel van de dag elders bevinden. Ten slotte heeft zij miskend dat illegale mestafvoer plaatsvindt.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2010 in zaak nr. 201001402/1/H1), diende het college de vraag of het gebruik van de gronden voor het houden van paarden in strijd is met de bestemming te beoordelen aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Hierbij diende het de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied te betrekken. Onderzocht moest worden of deze uitstraling zodanig is, dat deze niet valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel.
2.2.2. Het perceel met de bestemming "Erf" hoort bij de aangrenzende woning die als zodanig is bestemd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. Zij heeft terecht aangenomen dat op het perceel één paard en één pony hobbymatig worden gehouden door de bewoonster van de woning en het berijden en africhten van het paard elders plaatsvindt. Het paard is gestald in een schuur, wanneer het niet in het nabijgelegen weiland staat. De pony is gestald in een bijgebouw van beperkte omvang met een oppervlakte van ongeveer 10 m2 en betreedt de direct daarvoor gelegen zogeheten paddock van beperkte omvang. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het paard vrijwel dagelijks en de pony meestal naar het nabijgelegen weiland worden gebracht. Met betrekking tot de door [appellant] gestelde aanwezigheid van de dieren op het perceel, is aannemelijk dat de dieren in het voorjaar enige weken niet worden geweid in verband met gezondheidsrisico's van het eten van jong gras.
Hoewel het perceel in de bebouwde kom is gelegen, ligt erachter een klein bosperceel en is er aan de Zandvoort een zekere lintbebouwing aan de rand van het buitengebied en de uiterwaarden van de Lek, hetgeen aan het gebied het karakter geeft van overgangsgebied naar het landelijk gebied. Hoewel iedere situatie naar de omstandigheden van dat geval moet worden beoordeeld, valt niet in te zien dat de rechtbank ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2010 in zaak nr. 201001402/1/H1 heeft verwezen.
Zij heeft in het in beroep aangevoerde onder voormelde omstandigheden terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het houden van de pony en het paard verenigbaar zijn met de ter plaatse geldende bestemming "Erf".
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover het college daarbij heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het zonder bouwvergunning opgerichte bijgebouw, in stand heeft gelaten, nu geen zicht op legalisering bestaat.
2.3.1. Het bijgebouw, waarop het handhavingsverzoek ziet, dient als stal voor de pony. Het college heeft onbestreden gesteld dat het thans ingevolge artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 4a, tweede lid, sub b, onder 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zonder omgevingsvergunning mag worden opgericht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de weigering om in zoverre handhavend op te treden reeds hierom terecht in stand gelaten. Ook dit betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
357-736.