201108013/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2011
in zaak nr. 09/2985 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2009 heeft de burgemeester aan [vergunninghoudster] vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf op het perceel [locatie 1] te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster], waarvan [vennoot A] en [vennoot B] de vennoten zijn, die door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld om op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan het geding deel te nemen, en [appellante], hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, en [vennoot A], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
2.3. Vaststaat dat [appellante] woont op het perceel [locatie 2] te Utrecht, dat zij hier ten tijde van het indienen van het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2009 al woonachtig was en dat dat adres op een afstand van omstreeks 2.400 meter vanaf het perceel is gelegen. Gelet op die ruime afstand is [appellante] als bewoonster van het pand aan de [locatie 2] door het besluit van 27 mei 2009 niet rechtstreeks in haar belang geraakt. Dat [appellante], zoals ter zitting is gesteld, werkzaam is bij een nabij het perceel gevestigd advocatenkantoor maakt niet dat zij wordt geraakt in een persoonlijk belang dat rechtstreeks bij de verlening van de exploitatievergunning is betrokken, maar in een van dat advocatenkantoor afgeleid belang. Dat zij door de exploitatie van de coffeeshop vreest de nabijgelegen parkeergarage in het donker te betreden en te verlaten, is onvoldoende om een belang aan te kunnen nemen dat [appellante] in voldoende mate onderscheidt van willekeurige andere personen die eveneens gebruik maken van die parkeergarage in de omgeving van de coffeeshop. De conclusie is dat [appellante] reeds ten tijde van het indienen van het bezwaar niet viel aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De burgemeester heeft dan ook het door [appellante] gemaakte bezwaar ten onrechte ontvangen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2009 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 27 mei 2009 niet-ontvankelijk te verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2011 in zaak nr. 09/2985;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Utrecht van 21 augustus 2009, kenmerk b09.2001;
V. verklaart het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 27 mei 2009 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Utrecht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de burgemeester van Utrecht aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
280-748.