201209012/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaren Martina, gevestigd te Vlissingen (hierna: de VvE),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 augustus 2012 in zaak nr. 12/1976 in het geding tussen:
de VvE
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen (hierna: het dagelijks bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van de VvE om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gemaakt door de VvE, en ongegrond, voor zover gemaakt door [persoon A].
Bij uitspraak van 2 augustus 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep daartegen, voor zover ingesteld door de VvE, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de VvE hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, kan een bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen ervan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.
Ingevolge artikel 2:45, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vertegenwoordigt het bestuur de vereniging, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
Ingevolge het derde lid is de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of aan een bestuurder toekomt onbeperkt en onvoorwaardelijk, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Een wettelijk toegelaten of voorgeschreven beperking van of voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan slechts door de vereniging worden ingeroepen.
Ingevolge artikel 5:124, derde lid, is titel 2 van boek 2 van het BW slechts van toepassing op verenigingen van eigenaars, voor zover afdeling 2 van titel 9 van het BW daarnaar verwijst.
Ingevolge artikel 5:131, eerste lid, wordt het bestuur van de vereniging van eigenaars gevormd door één bestuurder, tenzij de statuten bepalen dat er twee of meer zullen zijn. In het laatste geval wordt de vereniging, voor zover in de statuten niet anders is bepaald, tegenover derden door ieder der bestuurders vertegenwoordigd.
Ingevolge het derde lid beheert het bestuur de middelen der vereniging van eigenaars en draagt het zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars, voor zover de statuten niet anders bepalen.
2. Aan het besluit van 13 februari 2012 heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat het bezwaar door [persoon A] namens de VvE is gemaakt en hij, na daartoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid te zijn gesteld, geen machtiging van haar vergadering, als bedoeld in artikel 2:1, tweede lid, van de Awb, heeft overgelegd dat hij bevoegd is de VvE in de bezwaarprocedure te vertegenwoordigen. Die machtiging is vereist, omdat het verzoek om nadeelcompensatie een rechtsvordering betreft die het bedrag van € 453,78 overschrijdt en [persoon A] ingevolge het reglement van splitsing van eigendom (hierna: het reglement) en de akte van splitsing van de VvE (hierna: de splitsingsakte) in dat geval niet zonder machtiging van haar vergadering tot vertegenwoordiging van de VvE bevoegd is, aldus dat besluit.
3. De VvE betoogt dat de rechtbank, door dat als juist te aanvaarden, heeft miskend dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon A] als haar enige bestuurder ingevolge artikel 2:45, eerste en derde lid, van het BW onbeperkt en onvoorwaardelijk is, zodat het dagelijks bestuur ten onrechte om een machtiging van de vergadering heeft gevraagd. Voor zover die machtiging wel was vereist, heeft het zich daarvoor ten onrechte niet tot haar gewend. Het eerst in bezwaar opvragen ervan is in strijd met het verbod van reformatio in peius, alsmede het evenredigheidsbeginsel, aldus de VvE.
3.1. Niet in geschil is dat [persoon A] de enige bestuurder van de VvE is. Zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid is ingevolge artikel 2:45, eerste en derde lid, van het BW niet onbeperkt en onvoorwaardelijk. Die bepaling is onderdeel van titel 2 van boek 2 van het BW en is, gelet op artikel 5:124, derde lid, van het BW, niet op deze situatie van toepassing.
[persoon A] heeft ingevolge artikel 5:131, derde lid, van het BW het beheer over de middelen van de VvE en draagt zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van haar vergadering, tenzij in de statuten anders is bepaald. Ingevolge artikel 40, vierde lid, van het reglement, gelezen in verbinding met artikel 40, vierde lid, van de splitsingsakte, behoeft [persoon A] de machtiging van de vergadering voor het instellen van rechtsvorderingen of het verrichten van rechtshandelingen die een financieel belang van meer dan € 453,78 betreffen.
De rechtbank heeft onder die omstandigheden met juistheid geoordeeld dat, nu het door [persoon A] namens de VvE gedane verzoek om nadeelcompensatie een financieel belang van meer dan € 453,78 betreft, hij voor het indienen van dat verzoek, alsmede voor het maken van bezwaar tegen de afwijzing ervan, machtiging van de vergadering behoefde. Zij heeft evenzeer met juistheid geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich voor die machtiging terecht tot [persoon A] heeft gewend, nu hij degene was die stelde dat hij namens de VvE bezwaar maakte. Dat het de machtiging voor het eerst in bezwaar heeft gevraagd, heeft zij terecht niet in strijd met het verbod van reformatio in peius geacht, reeds omdat het besluit van 13 februari 2012 niet tot een voor de VvE ongunstiger resultaat heeft geleid.
De rechtbank heeft evenzeer met juistheid geoordeeld dat het dagelijks bestuur het door [persoon A] namens de VvE gemaakte bezwaar met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu [persoon A], hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, de gevraagde machtiging niet heeft overgelegd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
686.