201303120/1/V6.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2013 in zaak nr. 12/29421 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
de Raad van Bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de Raad van Bestuur aanvragen van [wederpartij] om haar twee tewerkstellingsvergunningen te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft de Raad van Bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 augustus 2012 vernietigd en bepaald dat de Raad van Bestuur een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Raad van Bestuur hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door J.J.M. van den Boogaard, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is verschenen.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 juni 2013.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd indien door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden.
2. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van 14 april 2011 exploiteert [wederpartij] een boomkwekerij. [wederpartij] heeft de aanvragen ingediend voor het vervullen van de functie medewerker boomkwekerij voor de duur van 56 weken door de vreemdelingen [vreemdeling A] en [vreemdeling B]. De Raad van Bestuur heeft in het besluit van 3 augustus 2012 de afwijzing van de aanvragen gehandhaafd en daaraan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en i, van de Wav ten grondslag gelegd.
3. De Raad van Bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn standpunt dat de functie medewerker boomkwekerij ongeschoolde dan wel licht geoefende arbeid betreft, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens de Raad van Bestuur heeft de rechtbank miskend dat de te verrichten werkzaamheden ook door oefening in de praktijk kunnen worden aangeleerd. In dit verband merkt de Raad van Bestuur op dat de werkgelegenheid in de bomen- en vaste plantensector voor het overgrote deel bestaat uit werk waarvoor geen specifieke scholing is vereist. Daarbij wijst de Raad van Bestuur op de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: de cao) en de Visie Arbeid bomen- en vaste plantensector van het Productschap Tuinbouw van 31 augustus 2009.
3.1. De Raad van Bestuur heeft, hetgeen hij in hoger beroep niet heeft bestreden, bij de rechtbank te kennen gegeven dat van een werkgever een begeleidingsinspanning van ongeveer een jaar verwacht mag worden om nog van ongeschoolde dan wel licht geoefende arbeid te kunnen spreken. De rechtbank heeft [wederpartij] gevolgd in haar stelling dat de begeleiding om de functie medewerker boomkwekerij naar behoren te kunnen uitoefenen minimaal twee jaar duurt, waarbij de rechtbank de functieomschrijving van de medewerker boomkwekerij in het Functiehandboek voor de Agrarische sector Open Teelten, behorend bij de cao, met looptijd van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2012, van belang heeft geacht. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt daaruit dat voor de uitoefening van deze functie relevante kennis en ervaring is vereist. In dat verband heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat daarin is vermeld dat de medewerker boomkwekerij, die de centraal uitvoerend medewerker wordt genoemd, de werkzaamheden met een grotere zelfstandigheid uitvoert, diepgaand betrokken is bij de teeltverzorging en in voorkomend geval toezicht dient te houden op de uitvoering van de werkzaamheden van onder hem staande tijdelijke of nieuwe medewerkers, waarbij sociale interactie en goede verstaanbaarheid zijn vereist. In aanmerking genomen voorts de in het Functiehandboek uiteengezette werkzaamheden van de medewerker boomkwekerij, zoals het samenstellen van bodemverbeteraars, het oculeren en enten van verschillende soorten bomen en struiken en de omgang met bestrijdingsmiddelen, heeft [wederpartij] aldus aannemelijk gemaakt dat de functie specifieke kennis vergt die slechts door langdurige ervaring kan worden verworven. Aangezien de Raad van Bestuur in zijn hogerberoepschrift heeft volstaan met verwijzing naar de cao en de Visie Arbeid bomen- en vaste plantensector en ter zitting bij de Afdeling evenmin duidelijk heeft kunnen maken waarom de aan deze functie verbonden werkzaamheden slechts een begeleidingsinspanning van een jaar zouden inhouden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Raad van Bestuur niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de functie medewerker boomkwekerij ongeschoolde dan wel licht geoefende arbeid betreft.
Het betoog faalt.
4. De Raad van Bestuur betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn standpunt dat [wederpartij] onvoldoende wervingsinspanningen heeft verricht, evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd. Hiertoe voert de Raad van Bestuur aan dat [wederpartij] met de door haar gestelde eisen de vervulling van de arbeidsplaatsen moeilijker dan nodig heeft gemaakt en daarmee de kring van potentiële prioriteitgenietende kandidaten onnodig heeft verkleind, zodat de wervingsinspanningen van [wederpartij] onvoldoende zijn.
4.1. Over de door [wederpartij] gestelde eisen aan werkzoekenden, dat deze grotendeels zelfstandig kunnen moeten werken en kennis van de nomenclatuur en ervaring met enten moeten hebben, heeft de Raad van Bestuur in het besluit van 3 augustus 2012 het standpunt ingenomen dat deze, in aanmerking genomen dat het hier om ongeschoolde dan wel licht geoefende arbeid gaat, niet reëel zijn. Aangezien uit het hiervoor onder 3.1 overwogene volgt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de Raad van Bestuur niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het in dit geval om ongeschoolde dan wel licht geoefende arbeid gaat en voorts niet heeft gemotiveerd waarom de door [wederpartij] gestelde eisen niet reëel zijn, is de rechtbank terecht tot het bestreden oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
5. De Raad van Bestuur betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom [wederpartij] met de tekst van de advertentie belemmeringen heeft opgeworpen voor de vervulling van de arbeidsplaatsen door het op de arbeidsmarkt beschikbare aanbod. Volgens de Raad van Bestuur heeft [wederpartij] door in de advertentie te vermelden dat het aantal werkdagen zes bedraagt, een irreële eis gesteld, waarbij de Raad van Bestuur wijst op artikel 11, zesde lid, van de cao. Dat volgens [wederpartij] de werkweek gemiddeld 38 uur per week bedraagt en de verdeling van het aantal uren over zes werkdagen eerder uitzondering dan regel is, is in de advertentie niet tot uitdrukking gebracht, aldus de Raad van Bestuur.
5.1. Anders dan de Raad van Bestuur stelt, zijn de gebruikte bewoordingen in de advertentie niet van dien aard dat daarmee aannemelijk moet worden geacht dat werkzoekenden hierdoor onnodig zouden zijn afgeschrikt om op die advertentie te reageren en [wederpartij] aldus belemmeringen heeft opgeworpen waardoor de arbeidsplaatsen niet overeenkomstig het bij of krachtens de Wav bepaalde vervuld kon worden.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad van Bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Heer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013
636.