Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2013:387

Raad van State
17-07-2013
17-07-2013
201300981/1/A3
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2012:4523, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Bestuursrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het CBR [appellant] verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

201300981/1/A3.

Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 december 2012 in zaak nr. 12/4502 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het CBR [appellant] verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.

Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.B.M. Pessers, advocaat te Tilburg, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, in zijn dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, beschikt, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet gebaseerd op feiten of omstandigheden, als vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, blijken uit eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie.

Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, besluit het CBR dat betrokkene zich aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, dan wel geschiktheid, dient te onderwerpen in geval van feiten of omstandigheden, als vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die, vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘Alcohol’.

In bijlage 1, onder B. Geschiktheid, onderdeel III. Drogerende stoffen, onderdeel Andere drogerende stoffen, onder b (hierna: de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling) is als volgt vermeld: betrokkende is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is.

2. Het CBR heeft het besluit van 28 februari 2012 genomen naar aanleiding van een mededeling van de Regiopolitie Midden en West-Brabant van 29 januari 2012. Volgens het bij die mededeling gevoegde proces-verbaal is [appellant] als bestuurder van een motorvoertuig staande gehouden en heeft de verbalisant geconstateerd dat een hennepgeur rond en in het voertuig hing. De verbalisant heeft [appellant] vervolgens de vraag gesteld of hij verdovende middelen bij zich droeg, waarop [appellant] verklaarde dat hij niets meer bij zich had. Toen de verbalisant verder resten van sigaretten of shag op de broek van [appellant] constateerde, verzocht hij hem zijn zakken te legen. [appellant] bleek een gripzakje met hasj in zijn broekzak te hebben. Het CBR heeft daaruit afgeleid dat zich feiten en omstandigheden, als vermeld in de bepaling uit bijlage 1 bij de Regeling, voordoen.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het in strijd zou zijn met de ratio van de Regeling om de mogelijkheid tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid afhankelijk te maken van de bereidheid van een bestuurder een verklaring af te leggen. Indien betrokkene niet heeft verklaard dat de aangetroffen gebruikershoeveelheid voor eigen gebruik is, maar dit uit de feiten en omstandigheden aannemelijk wordt, kan het noodzakelijk zijn een onderzoek naar de geschiktheid te laten uitvoeren. Hoewel [appellant] niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat de bij hem aangetroffen hasj voor eigen gebruik was, heeft het CBR onder de gegeven omstandigheden terecht aannemelijk geacht dat de bij [appellant] aangetroffen hasj voor eigen gebruik was en [appellant] op goede gronden verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat [appellant] de vraag of de bij hem aangetroffen hasj voor eigen gebruik is, niet heeft beantwoord en dat dat zo is niet uit andere bevindingen kan worden afgeleid.

4.1. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de aanhouding door de politie op 28 januari 2012 een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen, als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling, bij zich had. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 maart 2013 in zaak nr. 201200822/1/A3), dient, om met toepassing van artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gelezen in verbinding met de bepaling uit bijlage 1, een verplichting tot medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid op te kunnen leggen, ingevolge laatstgemelde bepaling uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring te blijken dat de aangetroffen gebruikershoeveelheid drogerende stoffen voor eigen gebruik is. Niet in geschil is dat [appellant] tegenover de politie geen zodanige verklaring heeft afgelegd. Dat de omstandigheden dat [appellant] heeft ontkend dat hij drogerende stoffen bij zich had, hij drie uur eerder een joint had gerookt en thans verklaart dat de drogerende stoffen aan een ander toebehoren, als door het CBR gesteld, aannemelijk maken dat die stoffen voor eigen gebruik waren, leidt niet tot een ander oordeel. De bepaling in bijlage 1 bij de Regeling biedt geen grondslag voor het oordeel dat ook bij het ontbreken van een verklaring dat de aangetroffen drogerende stoffen voor eigen gebruik zijn in een situatie als deze een verplichting tot deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd mag worden.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van het CBR van 3 juli 2012 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gelezen in verbinding met bijlage 1, voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het besluit van 28 februari 2012 te herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

6. Het CBR dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 december 2012 in zaak nr. 12/4502;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 3 juli 2012, kenmerk 2012002273/LJ;

V. herroept dat van 28 februari 2012, kenmerk 2012002273;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Grimbergen

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

581.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.