201306415/2/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 21 juni 2013 in zaken nrs. 12/11242, 12/26726, 12/26727 en 12/26728 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluiten van 20 augustus 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 21 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep alsmede te bewerkstelligen dat hij gedurende die periode rechtmatig verblijf houdt en recht heeft op opvang en verstrekkingen.
Reeds omdat de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier heeft aangevraagd, kan, anders dan bij een procedure over een verblijfsvergunning asiel, geen aanspraak worden gemaakt op een daaraan gekoppeld recht op opvang en verstrekkingen.
Voorts levert de enkele omstandigheid dat de besluiten van 2 april 2012 en 20 augustus 2012 voor uitvoering vatbaar zijn geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij dit oordeel is betrokken dat de enkele strafbaarheid van de vreemdeling ingevolge artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 wegens het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod geen spoedeisend belang oplevert en dat op dit moment niet duidelijk is dat, en zo ja op welke termijn, uitzetting zal plaatsvinden.
Indien de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk wordt geëffectueerd, gaat de voorzitter er vanuit dat - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal worden geïnformeerd.
2. Het verzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
43.