201304596/2/V4.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 mei 2013 in zaak nrs. 13/8032 en 13/8036 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Verordening (EG) 343/2003) wordt opgeschort.
1.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De termijn waarbinnen de overdracht uiterlijk dient plaats te vinden eindigt, naar de staatssecretaris stelt, op 26 augustus 2013. Hiervan uitgaande zal het hoger beroep, indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen, illusoir worden. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. Deze toewijzing brengt mee dat de termijn van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) 343/2003 wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
2. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013
363-603.