201303044/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 maart 2013 in zaak nr. 13/6894 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 maart 2013 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, vindt de zitting bij de rechtbank uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon, dan wel in persoon of bij raadsman te verschijnen, teneinde te worden gehoord.
Ingevolge het vierde lid verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bewaring met ingang van 28 maart 2013 onrechtmatig geacht, omdat zij het beroep niet uiterlijk op de veertiende dag na de ontvangst ervan ter zitting heeft behandeld en derhalve niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 heeft gehandeld.
3. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank hem dan wel zijn gemachtigde ten onrechte niet heeft uitgenodigd om ter zitting aanwezig te zijn om gehoord te worden en dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van de bewaring vanaf 13 februari 2013 tot en met 27 maart 2013.
3.1. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank van het houden van een zitting heeft afgezien en dat de vreemdeling daarom niet is uitgenodigd om in persoon dan wel bij raadsman ter zitting van de rechtbank te verschijnen.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring ambtshalve onrechtmatig geacht vanaf 28 maart 2013, hetgeen impliceert dat de toepassing en de tenuitvoerlegging van de maatregel vóór die datum naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig is geweest. De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede en vierde lid, van de Vw 2000, niet tot dit oordeel kunnen komen zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen hieromtrent zijn standpunt naar voren te brengen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 maart 2013 in zaak nr. 13/6894;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013
480-737.