201403661/2/V3
Datum uitspraak: 16 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht [hierna: de Awb]), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2014 in zaak nr. 13/18455 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 11 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep de vreemdeling zal moeten worden behandeld als ware geen inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
De enkele omstandigheid dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het besluit van 12 juli 2013, voor zover dat betrekking heeft op het inreisverbod, heeft vernietigd, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op.
2. Nu enig ander spoedeisend belang door de staatssecretaris niet is gesteld, dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Snijders
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014
279