201404197/1/V1.
Datum uitspraak: 4 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 april 2014 in zaak nr. 13/22573 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 8 augustus 2013, waarnaar hij in het besluit heeft verwezen, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet gemotiveerd is ingegaan op de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheid dat hij hier te lande voor zijn echtgenote moet zorgen omdat zij ziek is.
2. In het proces-verbaal waarnaar de staatssecretaris heeft verwezen, heeft hij opgemerkt dat de vreemdeling, voor zover hij lang verblijf hier te lande beoogt, een daartoe strekkende aanvraag kan indienen en dat, indien blijkt dat hij aan alle voor het door hem op te geven verblijfsdoel geldende voorwaarden voldoet, de staatssecretaris het inreisverbod ambtshalve zal opheffen.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris, nu de vreemdeling met de door hem aangevoerde omstandigheid lang verblijf hier te lande beoogt, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in hetgeen de vreemdeling aldus heeft aangevoerd geen aanleiding heeft gezien uitvaardiging van het inreisverbod achterwege te laten.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod gegrond heeft verklaard, het besluit van 8 augustus 2013 in zoverre heeft vernietigd en de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt dat beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 april 2014 in zaak nr. 13/22573, voor zover de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod gegrond heeft verklaard, het besluit van 8 augustus 2013 in zoverre heeft vernietigd en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2014
610.