201406852/1/V1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2014 in zaak nr. 14/6914 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 augustus 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, door in het kader van de bestuurlijke heroverweging niet alsnog te toetsen aan de vereisten voor het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar van de vreemdeling te verlangen dat zij een daartoe strekkende aanvraag indient, aan zijn zijde sprake is van excessief formalisme.
1.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling op 27 augustus 2013 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een 'langdurig ingezeten derdelander' heeft ingediend, waarbij op het aanvraagformulier het verblijfsdoel 'economisch niet-actieve' is aangekruist. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, reeds omdat de vreemdeling niet aan het daarvoor geldende vereiste, dat een andere lidstaat haar de status van langdurig ingezetene heeft verleend, voldoet. Vervolgens heeft de vreemdeling hangende bezwaar verzocht het besluit in primo te herzien, nu zij, naar zij stelt, recht heeft op de status van langdurig ingezetene, omdat zij aan de daartoe gestelde vereisten voldoet.
1.2. De vreemdeling heeft hangende het bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te kennen gegeven een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te wensen, waarvoor aan andere vereisten dient te worden getoetst. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat de handelwijze van de staatssecretaris om van de vreemdeling een daartoe strekkende aanvraag te verlangen getuigt van excessief formalisme.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 februari 2014 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2014 in zaak nr. 14/6914;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en
mr. H.G. Sevenster en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Hanrath
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014
392.