201305948/1/A4.
Datum uitspraak: 8 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Weerselo, gemeente Dinkelland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 mei 2013 in zaak nr. 13/57 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een veehouderij op het perceel [locatie 1] te Weerselo.
Bij uitspraak van 29 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door ing. S.A.J. Scheepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. D. Pool, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich bij de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn woning aan de [locatie 2] buiten de bebouwde kom is gelegen. Volgens [appellant] is zijn woning binnen de bebouwde kom gelegen en had het college daarom moeten uitgaan van een geurnorm van 3,0 odour units per kubieke meter lucht, behorende bij een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom, en niet van 14,0 odour units per kubieke meter lucht, behorende bij een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 in zaak nr. 201012361/1/M2 waarin volgens hem een vergelijkbare situatie aan de orde was. Daartoe heeft hij luchtfoto's overgelegd van de situatie in die zaak en de situatie die in deze zaak aan de orde is.
1.1. Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geurhinder en veehouderij worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur (Kamerstukken II 2005-2006, 30 453, nr. 3, blz. 17 en 18).
Langs de rand van Weerselo loopt de [weg]. De woning van [appellant] ligt ten opzichte van het dorp aan de andere zijde van de [weg] en vormt de enige bebouwing aan die zijde van de weg. Dit verschilt met de situatie in de zaak 201012361/1/M2, waarnaar [appellant] verwijst, omdat in die situatie de woning aan twee zijden was omsloten door op korte afstand gelegen bebouwing. Verder kan de [weg] als grens van de bebouwde kom worden aangemerkt. De afstand tussen de woning van [appellant] en de dichtstbijzijnde bebouwing aan de andere kant van de [weg] bedraagt ongeveer 30 m. Een samenhangende structuur met op korte afstand van elkaar en aan die zijde van de weg gelegen bebouwing ontbreekt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dat de woning van [appellant] buiten de bebouwde kom is gelegen, zodat een geurnorm van 14,0 odour units per kubieke meter lucht geldt.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2014
190-687.