201405942/2/A2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2014 in zaak nr. 13/4984 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna samen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college [wederpartij] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 9.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 juni 2013 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2013 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en bepaald dat aan [wederpartij] ten laste van de gemeente Albrandswaard een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend van € 13.540,00, vermeerder met de wettelijke rente. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Ostojić-Hanssen en J. de Ruiter, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld van drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), is verschenen.
Bij tussenuitspraak van 18 maart 2015 in zaak nr. 201405942/1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen dertien weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen.
Bij beschikking van 15 juni 2015 in zaak nr. 201405942/3/A2 heeft de Afdeling de in de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 29 juli 2015.
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij], dat bezwaar gegrond verklaard en [wederpartij] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 9.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
[wederpartij] heeft hierover een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
2. [wederpartij] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen tussenwoning met aanbouw aan de [locatie] in Rhoon (hierna: het perceel). Hij heeft bij brief van 18 mei 2012 verzocht om een tegemoetkoming in planschade. [wederpartij] stelt schade te lijden ten gevolge van het besluit van 8 april 2009 waarbij het college met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan "Plan Dorp Herziening 1958" (hierna: het oude bestemmingsplan) heeft verleend voor de bouw van winkelruimten, appartementen, het uitbreiden van een bestaande supermarkt en de aanleg van een parkeerdek op de eerste etage, op het terrein achter het perceel. Tevens stelt hij schade te lijden ten gevolge van het door de raad op 29 januari 2009 vastgestelde en op 12 november 2009 in werking getreden bestemmingsplan "Rhoon Dorp" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan).
3. Het college heeft aan het besluit van 26 februari 2013 het advies van de SAOZ van januari 2013 ten grondslag gelegd. In dat advies is het planologische regime van het oude bestemmingsplan vergeleken met dat van het vrijstellingsbesluit en vervolgens het planologische regime van het oude bestemmingsplan en het vrijstellingsbesluit vergeleken met dat van het nieuwe bestemmingsplan. De SAOZ heeft geconcludeerd dat de planologische wijzigingen hebben geleid tot een planologisch nadeel. Zij heeft de waardevermindering van het object ten gevolge van het vrijstellingsbesluit getaxeerd op € 7.000,00 en de waardevermindering ten gevolge van het nieuwe plan op € 11.000,00. Zij heeft op elk van deze bedragen een bedrag gelijk aan 2% van de waarde van het object op de peildata voor het ontstaan van de schade in mindering gebracht wegens het normaal maatschappelijk risico, te weten € 4.500,00 en € 4.320,00. De SAOZ heeft geconcludeerd dat [wederpartij] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van onderscheidenlijk € 2.500,00 en € 6.680,00.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vrijstellingsbesluit en het nieuwe bestemmingsplan als één planologisch regime moeten worden gezien en dat het college daarom ten onrechte voor zowel de schade als gevolg van het vrijstellingsbesluit als voor de schade ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade voor rekening van [wederpartij] heeft gelaten. De rechtbank heeft het besluit van 25 juni 2013 vernietigd en aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien. Zij heeft het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2013 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en aan de hand van de taxatiebedragen in het advies van de SAOZ van januari 2013 de tegemoetkoming in planschade vastgesteld op € 13.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
5. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de rechtbank terecht tot voormeld oordeel is gekomen en het besluit van 25 juni 2013 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft vernietigd, maar ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. De Afdeling heeft het college opgedragen het aan dat besluit klevende gebrek te herstellen en overwogen dat het college op basis van een nieuwe planvergelijking dient te beoordelen of de planologische wijziging heeft geleid tot een planologisch nadeel waaruit schade voortvloeit, daarbij uitgaande van peildatum 12 november 2009, en als dat zo is, tot welk bedrag de schade voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
6. Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep van het college gegrond is. De aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij zelf in de zaak heeft voorzien door het gegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2013, het herroepen van dat besluit en de vaststelling van de tegemoetkoming in planschade op € 13.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente, dient te worden vernietigd en voor het overige te worden bevestigd.
7. Bij besluit van 29 juni 2015 heeft college, ter uitvoering van de tussenuitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij]. Het heeft dat bezwaar gegrond verklaard en aan [wederpartij] een tegemoetkoming in planschade van € 9.180,00 toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente.
Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van deze wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
8. Het college heeft het besluit van 29 juni 2015 gebaseerd op een advies van de SAOZ van juni 2015, waarin het planologische regime van het oude bestemmingsplan is vergeleken met dat van het vrijstellingsbesluit en het nieuwe bestemmingsplan. De SAOZ heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de planologische wijziging voor [wederpartij] heeft geleid tot een planologisch nadeel. Zij heeft de waardevermindering van het object getaxeerd op € 17.000,00. Voorts heeft de SAOZ geconcludeerd dat de planschade gedeeltelijk anderszins is verzekerd nu het op 14 juli 2014 door de raad vastgestelde en op 6 mei 2015 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" leidt tot een planologisch voordeel voor [wederpartij]. In dit plan is de ingevolge het nieuwe bestemmingsplan mogelijke maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen van 15 m in het bouwvlak nabij het perceel verlaagd tot 4 m en is de bouwhoogte van bijgebouwen vastgesteld op maximaal 4,5 m. De SAOZ heeft de waardevermeerdering ten gevolge van dit plan getaxeerd op € 10.000,00, zodat per saldo een waardevermindering resteert van € 7.000,00. Zij heeft hierop € 4.460,00, zijnde 2% van de waarde van het object op de peildatum voor het ontstaan van de schade, in mindering gebracht wegens het normaal maatschappelijk risico en geconcludeerd dat [wederpartij] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van € 2.540,00. De SAOZ heeft het college echter geadviseerd een tegemoetkoming in planschade toe te kennen tot het eerder toegekende bedrag van € 9.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente, omdat [wederpartij] door het maken van bezwaar en instellen van beroep niet in een nadeliger positie mag komen dan waarin hij verkeerde voordat hij aan de procedure begon.
9. [wederpartij] betoogt in zijn zienswijze dat het college in navolging van de SAOZ ten onrechte het bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" heeft betrokken bij de beoordeling of de schade anderszins is verzekerd. Aangezien uit de tussenuitspraak volgt dat dient te worden uitgegaan van peildatum 12 november 2009, is ten onrechte met dit op 6 mei 2015 onherroepelijk geworden bestemmingsplan rekening gehouden. Volgens [wederpartij] heeft het college derhalve ten onrechte € 10.000,00 wegens waardevermeerdering ten gevolge van dit plan in mindering gebracht op de tegemoetkoming.
9.1. In de tussenuitspraak is het college opgedragen op basis van een nieuwe planvergelijking te beoordelen of de planologische wijziging heeft geleid tot een planologisch nadeel waaruit schade voortvloeit, daarbij uitgaande van peildatum 12 november 2009, en als dat zo is, tot welk bedrag de schade voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Deze peildatum dient dus in acht te worden genomen bij de beoordeling of het planologisch nadeel tot schade leidt. De peildatum heeft niet tot gevolg dat bij de beoordeling of de schade anderszins is verzekerd en, zo ja, tot welk bedrag de schade voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, het na die peildatum in werking getreden en onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" niet mag worden betrokken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 1 mei 2013 in zaak nr. 201205875/1/A2), sluit artikel 6.1 van de Wro compensatie in natura niet uit, in welk geval een tegemoetkoming in geld achterwege kan blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. Ingevolge het bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" mogen op het bouwvlak op een afstand van ongeveer 5 m tot de zuidelijke perceelgrens van [wederpartij] en ongeveer 15 m tot diens woning hoofdgebouwen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 4 m en bijgebouwen van maximaal 4,5 m hoog. Anders dan het college in navolging van de SAOZ heeft geconcludeerd, biedt dit plan geen grondslag voor de conclusie dat de door [wederpartij] geleden planschade gedeeltelijk anderszins is verzekerd. Zoals de SAOZ in haar advies van januari 2013 heeft vermeld, gold onder het oude planologische regime ingevolge de aanvullend werkende bouwverordening ter plaatse een maximale bouwhoogte van 15 m. In het nieuwe bestemmingsplan is dezelfde maximale bouwhoogte voor hoofdgebouwen voorgeschreven. Hieruit volgt dat het nieuwe bestemmingsplan met betrekking tot de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse niet tot een planologisch nadeel heeft geleid dat door het latere bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" is weggenomen. Gelet op het voorgaande heeft het college ten onrechte in navolging van de SAOZ geconcludeerd dat het bestemmingsplan "Rhoon Dorp 2013" ten aanzien van de bouwhoogte heeft geleid tot een planologisch voordeel voor [wederpartij] van € 10.000,00 dat dient te worden verrekend met het getaxeerde planschadebedrag.
Het betoog slaagt.
10. Het van rechtswege ontstane beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 29 juni 2015 is gegrond. De Afdeling zal dat besluit wegens strijd met artikel 6.1, eerste lid, van de Wro vernietigen.
11. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Nu het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de schade anderszins is verzekerd tot een bedrag van € 10.000,00, dient te worden uitgegaan van het door het college vastgestelde en door [wederpartij] niet bestreden planschadebedrag van € 17.000,00. Voorts is niet in geschil dat het college wegens het normaal maatschappelijk risico 2% van de waarde van het object op de peildatum voor het ontstaan van de schade, zijnde een bedrag van € 4.460,00, voor rekening van [wederpartij] heeft kunnen laten. Hieruit volgt dat [wederpartij] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in planschade van € 12.540,00. Gelet hierop zal de Afdeling bepalen dat het college aan [wederpartij] een tegemoetkoming in planschade van € 12.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente, betaalt (met verrekening van het reeds betaalde). Het besluit van 29 januari 2013 zal worden herroepen en de Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2014 in zaak nr. 13/4984, voor zover de rechtbank daarbij zelf in de zaak heeft voorzien door het gegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2013, het herroepen van dat besluit en het vaststellen van de tegemoetkoming in planschade op € 13.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard van 29 juni 2015, kenmerk 591317, gegrond;
V. vernietigt dat besluit;
VI. verklaart het bezwaar van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard van 26 februari 2013, kenmerk 124736, gegrond;
VII. herroept dat besluit;
VIII. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard aan [wederpartij A] en [wederpartij B] een tegemoetkoming in planschade van € 12.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente, betaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IX. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 29 juni 2015;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
609.