201503360/1/A4.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hellevoetsluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2015 in zaak nr. 14/448 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden jegens [belanghebbende] ter zake van het gebruik van een houtkachel op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) te Hellevoetsluis afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. S. Oord, namens het college mr. L.J. van Es-Bel en R.E. Harinck, beiden werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], in persoon, zijn verschenen
Overwegingen
1. [belanghebbende] gebruikt op het perceel een houtkachel ten behoeve van verwarming van zijn woning. [appellant] woont op het nabijgelegen perceel [locatie 2]. De afstand tussen de woningen bedraagt 45 tot 50 m.
2. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college toereikend onderzoek heeft verricht naar de door [appellant] gestelde hinder als gevolg van het stoken van de houtkachel door [belanghebbende].
[appellant] voert in dit kader aan dat het stookgedrag van de gebruiker van de houtkachel en de aard van het stookgoed onvoldoende bij het onderzoek zijn betrokken. Het controleren van het stookgoed en het schoonmaken van de schoorsteen, acht hij ontoereikend. Hij wijst erop dat [belanghebbende] te kennen heeft gegeven de zuurstoftoevoer van de kachel dichter te draaien dan nodig, omdat er anders te weinig zuurstof in de woning zou overblijven. Voorts acht hij van betekenis dat vier omwonenden in het verleden klachten over hinder hebben geuit.
3. Ingevolge artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid.
3.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is om op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend op te treden, omdat naar zijn oordeel [belanghebbende] het artikel niet overtreedt met het gebruik van de houtkachel.
Het heeft aan dit standpunt onder meer ten grondslag gelegd een rapport van 30 mei 2013 van ingenieursbureau Buro Blauw, opgesteld in opdracht van [appellant], en bevindingen tijdens een bezoek aan de woning [locatie 1] op 4 oktober 2013.
3.2. De Afdeling stelt onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201311393/1/A1 en van 12 november 2014 in zaak nr. 201306442/1/A1 voorop, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling is die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden.
In afdeling 3.8 van het Bouwbesluit zijn eisen gesteld aan voorzieningen bij nieuwe en bestaande woningen voor de afvoer van rookgas afkomstig van verbrandingstoestellen, ongeacht het materiaal waarmee wordt gestookt, ter bescherming van de bewoners van de woning waarin het verbrandingstoestel zich bevindt. Voor het gebruik van houtkachels en haarden ontbreekt andere landelijke regelgeving. Tot op heden bestaan geen algemeen aanvaarde inzichten over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt.
3.3. In 2009 heeft onder andere [appellant] bij het college geklaagd over hinder van de rook, veroorzaakt door het gebruik van een houtkachel. Het college heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek laten verrichten door de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente. Bij dat onderzoek zijn de gegevens van de houtkachel van [belanghebbende] bezien en is geïnspecteerd op welke wijze de houtkachel was aangebracht. Geconcludeerd is toen dat de houtkachel in overeenstemming met het Bouwbesluit was aangebracht. Dit is door [appellant] niet betwist, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet aan de juistheid van die conclusie te twijfelen.
Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van [appellant] van 15 juli 2013 heeft het college nader onderzoek verricht. In het door Buro Blauw opgestelde rapport van 30 mei 2013 staat dat ook in de extreme situatie dat de houtkachel gedurende het gehele jaar elke dag tussen 7.00 uur tot 22.00 uur wordt gestookt en bij ongunstige weersomstandigheden de geursituatie niet zodanig is dat de hindergrens voor geur, zoals gehanteerd door de provincie Zuid-Holland in haar geurbeleid, wordt overschreden. Daarbij is ervan uitgegaan dat op juiste wijze wordt gestookt en dat het emissiekanaal tijdig wordt schoongemaakt. In het rapport wordt aanbevolen om het stookgedrag en het onderhoud van de schoorsteen te onderzoeken. Tijdens een onaangekondigd bezoek op 4 oktober 2013 aan de woning [locatie 1] heeft het college geconstateerd dat alleen goed gedroogd hout aanwezig was. Ander stookgoed is niet waargenomen. Verder heeft het college aan de hand van door [belanghebbende] getoonde, en nadien overgelegde, kwitanties vastgesteld dat het emissiekanaal jaarlijks wordt schoongemaakt.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, bestond er geen aanleiding voor het oordeel om te veronderstellen dat de situatie op 4 oktober 2013 niet een representatief beeld geeft van het door [belanghebbende] gebruikte stookgoed. Gelet op de reeds beschikbare gegevens en de bevindingen tijdens het huisbezoek ter zake van het schoonmaken van het emissiekanaal en het stookgoed, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat nader onderzoek aangewezen was. De omstandigheid dat [appellant] beeldmateriaal zou hebben van zwarte rook die uit de schoorsteen van [belanghebbende] komt, dat volgens hem duidt op onvolledige verbranding van het stookgoed, maakt dit niet anders. Van het college kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat het onderzoekt hoe [belanghebbende] de luchttoevoer bij verbranding van het stookgoed regelt. Van betekenis is dat in Nederland geen landelijke regels gelden voor het gebruik van houtkachels. Tot slot wordt overwogen dat niet bepalend is dat meer omwonenden in het verleden hebben geklaagd over rookoverlast.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
163.