201606318/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2016 in zaak nr. 15/1331 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (hierna: RUD Drenthe).
Procesverloop
Bij brief van 26 januari 2015 heeft de RUD Drenthe het verzoek van [appellante] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) doorgezonden naar de gemeente Coevorden.
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de RUD Drenthe het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RUD Drenthe heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2017, waar [appellante], en de RUD Drenthe, vertegenwoordigd door J. Vos en E. Steunenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De RUD Drenthe is een samenwerkingsverband tussen alle Drentse gemeenten en de provincie Drenthe op het gebied van milieu. Op 20 januari 2015 heeft [appellante] de RUD Drenthe op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van milieu-informatie met betrekking tot de melkrundveehouderij met mestvergistingsinstallatie waarvoor bij het besluit van 12 oktober 2006 door het college van burgemeester en wethouders van Coevorden vergunning is verleend aan [vergunninghouder].
Besluitvorming
2. Bij het besluit van 26 januari 2015 heeft de RUD Drenthe het verzoek doorgestuurd naar de gemeente Coevorden, waar volgens hem de gegevens over de melkrundveehouderij berusten. Bij het besluit van 4 februari 2015 heeft het college op het verzoek beslist. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de doorzending van haar verzoek door de RUD Drenthe aan de gemeente.
Bij het besluit van 13 maart 2015 heeft de RUD Drenthe het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat met het doorzenden van het verzoek geen rechtsgevolg werd beoogd, zodat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ook inhoudelijk kan het bezwaar volgens de RUD Drenthe niet gegrond worden verklaard, omdat hij geen archiefbeheer kent en alleen als backoffice opdrachten uitvoert van de onderscheiden deelnemers aan de RUD Drenthe.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de RUD Drenthe met de brief van 26 januari 2015 gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting met inachtneming van artikel 4 van de Wob niets meer heeft beoogd dan de doorzending van het Wob-verzoek van [appellante] aan de gemeente Coevorden. Met die brief heeft de RUD Drenthe aldus noch een weigering om te beslissen noch het scheppen van een rechtsgevolg beoogd, zodat geen sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De RUD Drenthe heeft het bezwaar van [appellante] derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 26 januari 2015 niet kan worden aangemerkt als afwijzing van haar Wob-verzoek doch als een procesbeslissing waarmee geen rechtsgevolg was beoogd. Zij voert hiertoe aan dat de RUD Drenthe een bestuursorgaan is en derhalve bevoegd en wettelijk verplicht te beslissen op verzoeken om openbaarmaking van aldaar berustende informatie. Dat de RUD Drenthe geen eigen archiefbeheer heeft, betekent niet dat hij geen beschikking heeft over de gevraagde informatie. [appellante] verwijst hiertoe naar paragraaf 1.14 van het door het algemeen bestuur van de RUD Drenthe opgestelde, in de openbare vergadering van 24 november 2014 vastgestelde, Productenboek 2015, waaruit volgt dat de RUD Drenthe voor het verstrekken van milieu-informatie aan burgers toegang heeft tot alle in documenten vastgelegde gegevens en derhalve daarover de beschikking heeft. Daarbij komt dat de RUD Drenthe, gezien zijn werkzaamheden, zelf ook informatie verzamelt en genereert in de vorm van rapporten, verslagen en aantekeningen. Het gaat [appellante] om de door de heer E. Steunenberg, ambtenaar bij de RUD Drenthe, opgestelde en ondertekende controlerapporten en een gespreksverslag. Het is volgens haar niet relevant dat bijvoorbeeld het college over meer informatie beschikt, omdat dat het bevoegde orgaan was voor de vergunningverlening aan de melkrundveehouderij en handhaving ten aanzien van dat bedrijf waar de gevraagde informatie op ziet, of dat de rapporten zijn opgesteld krachtens doorlopend mandaat in opdracht van de gemeente. Met het doorzenden van haar Wob-verzoek heeft de RUD Drenthe geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken. Zij verwijst hiertoe naar paragraaf 5.3.1. van het door het Programma Informatie-uitwisseling milieuhandhaving in december 2014 opgestelde document "Vage angsten: over de juridische risico’s van het delen van elkaars gegevens". Daaruit volgt dat een doorverwijzing in de praktijk kan worden uitgelegd als een weigering om de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank heeft dit miskend. [appellante] verwijst ten slotte naar Richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad waaruit volgt dat overheidsinstanties de milieu-informatie waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd moeten ordenen met het oog op een actieve en systematische verspreiding onder het publiek en dat informatie die door overheidsinstanties wordt beheerd door andere instanties ook onder de richtlijn vallen. Dat de informatie zich in andermans archief zou bevinden is derhalve geen grond om de gevraagde informatie niet te verstrekken, indien het bestuursorgaan ook zelf over die informatie kan beschikken, aldus [appellante].
4.1. Artikel 4 van de Wob luidt:
"Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker."
4.2. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat de brief van 26 januari 2015, waarbij de RUD Drenthe [appellante] in kennis heeft gesteld van de doorzending van haar Wob-verzoek naar de gemeente, moet worden aangemerkt als een weigering, zij het impliciet, de door [appellante] verzochte informatie openbaar te maken. De brief van 26 januari 2015 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De kennisgeving van de doorzending moet worden aangemerkt als onderdeel van dit besluit waartegen [appellante] bezwaargronden kan aanvoeren.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de RUD Drenthe het bezwaar van [appellante] tegen het schrijven van 26 januari 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De RUD Drenthe had naar aanleiding van het bezwaar moeten beoordelen of hij het verzoek terecht heeft doorgestuurd naar de gemeente.
Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellante] gegrond verklaren. Het besluit van 13 maart 2015 komt wegens strijd met artikel 3, vijfde lid, van de Wob voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de RUD Drenthe te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellante] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
De Afdeling merkt hierbij op dat [appellante] ter zitting te kennen heeft gegeven dat haar verzoek alleen nog ziet op een gespreksverslag van 8 april 2014 en een controlerapport van een bedrijfsbezoek op 26 september 2014.
6. De RUD Drenthe dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Het betreft de reiskosten en de kosten die [appellante], zoals zij ter zitting heeft toegelicht, wegens medische redenen heeft moeten maken om bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2016 in zaak nr. 15/1331;
III. vernietigt het besluit van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe van 13 maart 2015, kenmerk 201500272;
IV. bepaalt dat tegen het door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V. veroordeelt de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 141,13 (zegge: honderdeenenveertig euro en dertien eurocent);
VI. gelast dat de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe aan
[appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
730.