201606717/1/R2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Elsendorp, gemeente Gemert-Bakel,
en
de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het StAB-advies).
[appellant] en Elsendorp Holding B.V. hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.S. Hessel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Fermont en M. Janson, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Elsendorp Holding B.V., vertegenwoordigd door J.J.A. Overeem, bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2. Bij uitspraak van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1564, heeft de Afdeling het besluit van 2 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatieplan Elsendorp" vernietigd wat betreft artikel 4, lid 4.2.3, onder a, sub 3, van de planregels, voor zover het betreft de zinsnede "met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - minder dan 4 m" waar bestaande stacaravans of chalets op minder dan 4 m van de naastliggende stacaravan of chalet zijn toegestaan" en de zin "de bestaande afstand dient als minimale afstand te worden beschouwd".
Met het besluit van 14 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. De wijziging bestaat eruit dat artikel 4, lid 4.2.3, onder a, sub 3, van de planregels, waarin met betrekking tot stavaravans en chalets is vastgelegd dat de afstand tot een naastliggende stacaravan of chalet ten minste 4 m moet bedragen, opnieuw is aangevuld met de hiervoor weergegeven door de Afdeling vernietigde zinsnede en zin.
3. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie], dat grenst aan het plangebied.
Ontvankelijkheid
4. Voor zover de raad betwist dat [appellant] kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), overweegt de Afdeling dat [appellant] eigenaar is van het perceel dat grenst aan het plangebied. Gelet daarop heeft hij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Hetgeen de raad in dit kader heeft aangevoerd vormt derhalve geen grond om het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.
De beroepsgronden
5. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over de in het rapport over Recreatiepark Den Heikop 18 te Elsendorp van Bureau Veldweg van 12 juni 2015 (hierna: het Veldweg-rapport) genoemde bouwtekeningen ingetrokken.
6. [appellant] stelt dat artikel 4, lid 4.2.3, onder a, sub 3, van de planregels, ten onrechte opnieuw toestaat dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - minder dan 4 m" bestaande stacaravans of chalets (hierna tezamen: recreatieverblijven) op minder dan 4 m van het naastliggende recreatieverblijf zijn toegestaan. Door deze korte afstand vreest hij dat een eventuele brand binnen een recreatieverblijf zich door brandoverslag naar de naastliggende recreatieverblijven zal kunnen uitbreiden en dat de rookontwikkeling als gevolg van een dergelijke brand schade zal toebrengen aan zijn pluimveebedrijf.
Ter onderbouwing hiervan bestrijdt [appellant] de conclusies van het Veldweg-rapport, die de raad aan de bestreden besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Onder verwijzing naar de notitie "Analyse rapport ‘Recreatiepart Den Heikop 18’ van Bureau Veldweg" van adviesbureau M-Tech Nederland B.V. van 26 mei 2016 (hierna: de M-Tech-notitie), voert hij daartoe onder meer aan dat in het Veldweg-rapport bij de berekening van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (hierna: WBDBO) een onjuiste uitgangswaarde is gehanteerd. In dat kader acht hij van belang dat onduidelijk is van welke bouwmaterialen voor recreatieverblijven is uitgegaan in het Veldweg-rapport en dat in de berekening ten onrechte is uitgegaan van een "betrekkelijk afgeschermde brand" in plaats van dat is uitgegaan van een "buitenbrand". Voorts is in de berekening, in ieder geval wat de bouwhoogte betreft, ten onrechte niet uitgegaan van de planologisch maximaal toegestane afmetingen voor de recreatieverblijven en is ten onrechte geen acht geslagen op aanwezige bijgebouwen.
6.1. De raad stelt dat de bestreden planregel voldoet aan de brandveiligheidsnormen die het Bouwbesluit 2012 aan recreatieverblijven stelt en daarmee strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
6.2. Artikel 2.83, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 luidt: "In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1000 m².
Het tiende lid luidt: "De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment is ten minste 30 minuten of de afstand tussen een brandcompartiment en een ander brandcompartiment is ten minste 5 meter."
6.3. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd niet bestreden dat in de bestaande situatie, ook op plaatsen waar op basis van de bestreden aanduiding individuele recreatieverblijven op minder dan 4 m van elkaar staan, aan voormelde bepalingen over compartimentering wordt voldaan. In het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze situatie voor de bedrijfsvoering van [appellant] niettemin een zodanig veiligheidsrisico oplevert dat om die reden strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden aangenomen. Bij dit oordeel heeft de Afdeling betrokken dat uit de stukken kan worden afgeleid dat een eventuele brand binnen het plangebied niet of nauwelijks effect zal hebben op de bedrijfsvoering van [appellant]. Gelet op de afstand van 80 m tussen het recreatiegebied en de bedrijfsbebouwing van [appellant] is directe brandoverslag of branddoorslag uitgesloten. Zoals blijkt uit het Stab-advies, is de kans op het aanzuigen van rook door de ventilatoren van de bedrijfsbebouwing voorts zeer klein, aangezien de rook door de hitte eerst zal opstijgen tot grotere hoogte en zich vervolgens zal verplaatsen in de richting van de heersende windrichting. Op een afstand van 80 m, waarop de bedrijfsbebouwing is gelegen, zal de concentratie rook in de lucht niet of nauwelijks verhoogd zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals mist en weinig wind waarbij geen of beperkte pluimstijging optreedt. In dat - uitzonderlijke - geval zou de ventilatie van de bedrijfsbebouwing preventief tijdelijk kunnen worden uitgezet. Zoals ter zitting nader is toegelicht, is een brand in een recreatieverblijf of in het compartiment waarbinnen het recreatieverblijf zich bevindt evenwel snel en eenvoudig te blussen, zodat ook in dit scenario de gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant] beperkt blijven.
6.4. Voor zover de planregels als hoofdregel bepalen dat de afstand tot een naastliggende recreatiewoning ten minste 4 m moet bedragen, en bij compartimenten op die afstand niet zonder meer aan de hiervoor onder 6.2 opgenomen bepalingen van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan, bevat het Veldweg-rapport een berekening van de WBDBO. De uitkomst van deze berekening is dat ook bij een afstand van 4 m tussen recreatieverblijven de warmtestralingswaarde kleiner is dan 15 kW/m² en dat daarmee wordt voldaan aan de prestatie-eis die het Bouwbesluit 2012 ter zake voorschrijft.
[appellant] bestrijdt deze conclusie onder verwijzing naar de door hem overgelegde M-Tech-notitie. Hij betoogt dat in het Veldweg-rapport voor de bronstraling ten onrechte een uitgangswaarde van 45 kW/m² wordt gehanteerd terwijl dat 129 kW/m² zou moeten zijn. Op grond van deze laatste uitgangswaarde zou de berekening van de warmtestralingswaarde ruim boven de grenswaarde van 15 kW/m² uitkomen. In de NEN 6068, naar welke methode in het Bouwbesluit 2012 wordt verwezen, is voor de berekening van de WBDBO als uitgangspunt evenwel een bronstraling van 45 kW/m² vastgelegd. Reeds hierom kan dit betoog niet worden gevolgd.
Met betrekking tot de in de berekeningen betrokken afmetingen van de recreatieverblijven overweegt de Afdeling dat de bestreden planregel ziet op de bestaande situatie en dat in het Veldweg-rapport staat dat de bestaande situatie, die in dit bestemmingsplan planologisch wordt vastgelegd, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het StAB-advies geeft geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op de inhoud van het Veldweg-rapport heeft mogen baseren. Voorts bevat het Bouwbesluit 2012 zelfstandige normen in verband met de brandveiligheid waaraan bij vergunningverlening voor ook nieuwe situaties dient te worden voldaan. Aldus ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad vanwege de afmetingen van de recreatieverblijven die het plan mogelijk maakt de brandveiligheidsrisico’s heeft onderschat.
Ten aanzien van de rol van bijgebouwen bij de berekening van de WBDBO, overweegt de Afdeling dat deze berekening wordt uitgevoerd aan de hand van brandcompartimenten en dat in artikel 2.82, zevende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor bouwwerken met een oppervlakte van niet meer dan 50 m² is bepaald dat deze niet in een brandcompartiment hoeven te liggen.
6.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden planregel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De door de raad opgeworpen vraag in hoeverre de relativiteitseis die is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb in de weg zou staan aan een eventuele vernietiging van het plan kan derhalve buiten bespreking blijven.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijker-Dekker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
562.