201704396/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
2. [ appellante sub 2], wonend te Apeldoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2017 in zaak nr. 16/7950 in het geding tussen:
Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het college het door [appellante sub 2] ingediende verzoek om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur informatie te verstrekken (hierna: het Wob-verzoek) afgewezen voor zover daarin vragen werden gesteld, en eveneens afgewezen voor zover werd verzocht om openbaarmaking van de laatste door het college verleende omzettingsvergunning onder het overgangsrecht van de Verordening voor kamerverhuurpanden 2009, van de openbaarmaking van de omzettingsvergunning voor [locatie A] te Apeldoorn en de daarbij behorende aanvraag, van de openbaarmaking van de bekendmaking van de Verordening voor kamerverhuurpanden 2009 en om de openbaarmaking van controleverslagen van onder andere de brandweer voor het pand [locatie B].
De brief die aan [appellante sub 2] is toegezonden over de invoering van de Verordening kamerverhuurpanden 2009 voor het kamerverhuurpand [locatie B] heeft het college openbaar gemaakt voor zover deze aanwezig is in zijn dossiers.
Bij besluit van 1 december 2016 heeft het college het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2016 vernietigd voor zover het college het verzoek om openbaarmaking van de laatst gehonoreerde vergunning heeft afgewezen, het besluit van 4 mei 2016 in zoverre herroepen en het college opgedragen binnen vier weken na verzending van de uitspraak de laatst gehonoreerde vergunning openbaar te maken na weglakking van de tot de ontvanger van de vergunning herleidbare persoonsgegevens. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde en mr. C. van de Heg, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. oude Egbrink, advocaat te Zwolle, zijn verschenen.
1. De in deze uitspraak aangehaalde regelgeving is in de bijlage bij de uitspraak vermeld en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Door het college bestreden deel van de uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat de bekendmaking van de verlening van een vergunning in een huis-aan-huisblad niet gelijkgesteld kan worden met openbaarmaking in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) omdat niet de (volledige) inhoud van de verleende vergunning gepubliceerd wordt. Er wordt slechts bekendgemaakt dat er een vergunning is verleend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE2047 volgt uitsluitend dat een verzoek om informatie over een verleende vergunning in beginsel niet kan worden afgewezen met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer). Uit deze uitspraak kan echter niet worden afgeleid dat verleende vergunningen buiten de reikwijdte van de Wob vallen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bekendgemaakte vergunningen, omdat deze bij de bekendmaking niet integraal openbaar worden gemaakt, niet naar hun aard openbaar.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het feit dat een vergunning tijdens de bezwaarfase voor een ieder ter inzage heeft gelegen, niet met zich brengt dat die vergunning geacht moet worden openbaar te zijn gemaakt. De vergunning heeft immers slechts tijdelijk ter inzage gelegen en is daarna niet meer voor een ieder toegankelijk geweest. Nu er geen eerdere - volledige - openbaarmaking in de zin van de Wob van de laatst verleende vergunning heeft plaatsgehad, is de verzochte vergunning niet reeds openbaar gemaakt in de zin van de Wob en heeft het college het verzoek van [appellante sub 2] in zoverre ten onrechte afgewezen. Het college heeft met een verwijzing naar zijn CODA-archief niet onderbouwd dat met dit archief sprake is van een toegankelijk archief waarin de verzochte informatie in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, van de Wob. Het beroep is in zoverre gegrond en het college dient de verzochte vergunning in de door [appellante sub 2] gewenste vorm alsnog aan haar te verstrekken.
Openbaarmaking laatst verleende vergunning onder overgangsrecht
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de laatste onder het overgangsrecht verleende vergunning niet reeds openbaar was gemaakt. De verlening van deze vergunning is bekendgemaakt en de vergunning is ter inzage gelegd voor een ieder. De vergunning is daarmee actief openbaar gemaakt. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE2047 niet volgt dat de vergunning naar zijn aard openbaar is, aldus het college.
3.1. De verlening van de vergunning is bekendgemaakt in een huis-aan-huisblad. De verleende omzettingsvergunning heeft tijdens openingsuren op het stadhuis gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen met het doel om iedereen gedurende de beroepstermijn in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de vergunning zodat zij kunnen beoordelen of zij rechtsmiddelen tegen de vergunning willen aanwenden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vergunning met deze wijze van bekendmaking en terinzagelegging nog niet openbaar is gemaakt. Het betoog van het college faalt.
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat het college voor de verstrekking van de vergunning niet heeft kunnen verwijzen naar het CODA-archief. Dit archief is een voor het publiek gemakkelijk toegankelijke bron waarin de vergunning te vinden is, zodat voldaan is aan artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Daarnaast verwijst CODA door naar de gemeente als het stuk zich niet in het CODA-archief bevindt. De gemeente behandelt verzoeken om documenten en verstrekt gevraagde gegevens. Na de openbaarmaking door terinzagelegging zijn vergunningen derhalve gewoon op te vragen. De rechtbank heeft dat niet onderkend, aldus het college.
4.1. Zoals het college ter zitting heeft erkend, was de vergunning niet aanwezig in het CODA-archief. Reeds daarom heeft het college niet kunnen volstaan met een verwijzing naar dit archief. Het betoog van het college faalt.
Door [appellante sub 2] bestreden deel uitspraak
5. De rechtbank heeft ten overvloede opgemerkt het niet aannemelijk te achten dat de door het college ter zitting genoemde adreslijst aan de hand waarvan het college de brieven aan eigenaren van kamerverhuurbedrijven heeft verzonden niet meer onder het college berust. Dit betreft echter geen document waarop het Wob-verzoek van [appellante sub 2] betrekking heeft.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de mededeling van het college dat na onderzoek is gebleken dat er geen documenten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek van [appellante sub 2] vallen niet ongeloofwaardig voorkomt. De in het dossier aanwezig documenten bieden geen aanknopingspunten voor het tegendeel. Het is dan ook aan [appellante sub 2] om op enigerlei wijze aannemelijk te maken dat de gevraagde documenten wel aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellante sub 2] hierin niet geslaagd. Zij heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat in de periode waarop het verzoek betrekking heeft op het perceel [locatie B] een kamerverhuurbedrijf was gevestigd waarin controles door de brandweer hebben plaatsgevonden dan wel enig ander toezicht door gemeentelijke instanties. De enkele stelling van [appellante sub 2] dat dergelijke controles wel hebben plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende.
Controleverslagen brandweer en gemeente
6. [ appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte concludeert dat de verklaring van het college dat geen controleverslagen van de brandweer of de gemeente over het pand [locatie B] onder hem berusten, niet ongeloofwaardig is. De heer R. van der Groen, ambtenaar van de gemeente Apeldoorn, meldt in een e-mail van 27 juni 2017 dat hij in 2007 met de heer M. van der Hoek van de brandweer een brandveiligheidscontrole heeft uitgevoerd in het pand aan de [locatie B]. Het ligt voor de hand dat daarvan een verslag is gemaakt. Om die reden is de verklaring niet geloofwaardig.
6.1. Het college stelt dat de mail van R. van der Groen niets zegt over een verslag. Het college licht toe dat geen rapport of verslag wordt opgemaakt als bij een controle geen overtredingen worden geconstateerd.
6.2. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
De mededeling van een ambtenaar van de gemeente dat hij zich een controle van het pand [locatie B] in 2007 kan herinneren, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat een verslag is opgesteld van de controle en, indien dat het geval is, dat dat verslag onder het college berustte op het moment van het Wob-verzoek. Uit de toelichting van het college blijkt daarnaast dat enkel bij overtreding een verslag werd opgemaakt.
De mededeling van het college dat de controleverslagen niet onder hem berusten komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat controleverslagen van [locatie B] van voor de inwerkingtreding van de Verordening voor kamerverhuurpanden 2009 onder het college berusten.
Het betoog van [appellante sub 2] faalt.
7. [ appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de adressenlijst van degenen aan wie de brief over de invoering van de Verordening voor kamerverhuurpanden 2009 is gestuurd niet onder het Wob-verzoek viel. In het verzoek werd verzocht om de brief aan [appellante sub 2] op het adres [locatie B]. Verder is in het verzoek gemeld: "Tevens verzoek ik u mij documenten toe te sturen met andere informatie waaruit blijkt dat uw gemeentebestuur in die periode op de hoogte was van het gebruik van het pand als kamerverhuurpand." Of het adres [locatie B] op deze adressenlijst staat, is relevant voor de beantwoording van de vraag of de brief voor het pand [locatie B] aan [appellante sub 2] is gestuurd en of de gemeente op de hoogte was dat op dit adres een kamerverhuurpand aanwezig was.
7.1. Gelet op de formulering van het verzoek valt de adressenlijst onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt in zoverre. Het hoger beroep van [appellante sub 2] is gegrond.
7.2. Doende hetgeen de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling beoordelen of het college de adressenlijst dient te verstrekken.
7.3. Ter zitting heeft het college verklaard dat gezocht is naar een adressenlijst en dat deze niet aangetroffen is.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De mededeling van het college dat de adressenlijst niet onder hem berust komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellante sub 2] is niet geslaagd aannemelijk te maken dat het document wel onder het college berust. Het betoog van [appellante sub 2] faalt.
8. Het hoger beroep van het college is ongegrond. Het hoger beroep van [appellante sub 2] is gegrond.
9. Het college dient ten aanzien van [appellante sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 2] gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Slump w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
Wet openbaarheid van bestuur
1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2 Het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
1. Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
2 Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen, dat deze hun inzichten tijdig ter kennis van het bestuursorgaan kunnen brengen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41, eerste lid,
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.