201704884/1/R1.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Almere,
2. Almeer Plant B.V., gevestigd te Almere,
en
de raad van de gemeente Almere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en Almeer Plant beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2018, waar [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, rechtsbijstandverlener te Nijmegen, Almeer Plant, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet en ing. G.P.W. Olbertijn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Maarsingh en A.T. Bokkers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]
2. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Verbreed" en "Groen" voor de percelen [locatie] te Almere. Zij willen op deze gronden een indoor mountainbike centrum realiseren. Het plan voorziet hierin volgens hen ten onrechte niet. In de plantoelichting staat dat er ruimte is voor nieuwe initiatieven onder de voorwaarden dat dit past binnen het agrarische karakter van het gebied en bestaande bedrijven niet worden belemmerd. Met het indoor mountainbike centrum wordt voldaan aan deze voorwaarden, aldus [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]. Sinds 2015 zijn er gesprekken met de gemeente gevoerd om dit te realiseren en er zijn verschillende rapporten en onderzoeken overgelegd waarmee het initiatief wordt onderbouwd. Verder wijzen zij erop dat het initiatief in overeenstemming is met de uitlatingen van wethouder Pol in het artikel in het Financieel Dagblad van 27 april 2017. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen dat er geen vraag meer is naar de functie glastuinbouw in het plangebied, in ieder geval niet op het hier aan de orde zijnde perceel. Het huidige bedrijfspand is bovendien ongeschikt voor tuinbouw. Zij achten het in strijd met een goede ruimtelijke ordening om desalniettemin vast te houden aan deze functie, omdat het bestemmingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de raad bovendien onduidelijk is in de beantwoording van hun zienswijze. Hiertoe stellen zij dat enerzijds wordt aangegeven dat positief wordt meegedacht met de initiatiefnemers om te bekijken in hoeverre medewerking kan worden verleend via een aparte procedure, maar anderzijds wordt opgemerkt dat het initiatief interessant is, maar dat het niet direct past in de gemeentelijke plannen voor het gebied. Ten slotte betogen [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de raad ten onrechte de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief niet heeft beoordeeld.
2.1. De raad stelt dat in dit plan recreatie wordt toegestaan in het agrarische gebied, maar dat deze recreatieve functies wel nevenactiviteiten moeten zijn, ondergeschikt en gelieerd aan de bestemming "Agrarisch - Verbreed". De focus ligt op groene en duurzame glastuinbouwontwikkeling. Het behoud van de glastuinbouw is het uitgangspunt. Het indoor mountainbike centrum past hier in beginsel niet binnen. Voorafgaand aan de vaststelling van het plan is overleg gevoerd tussen [appellante sub 1A] en de gemeente. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben op 22 maart 2017 een principevoorstel ingediend. Het gemeentebestuur heeft naar aanleiding hiervan te kennen gegeven dat het initiatief nu niet haalbaar is en dat daaraan niet wordt meegewerkt. Dat het initiatief nu niet haalbaar is heeft er volgens de raad ook mee te maken dat er een initiatief is om de naast het plangebied gelegen Oostvaardersplassen aan te wijzen als Nationaal Park. Daarbij kunnen ook recreatieve voorzieningen worden gerealiseerd, maar het is nog onduidelijk welke voorzieningen dit zullen zijn, aldus de raad. Om alvast enige ruimte hiervoor te geven is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de planregels om op beperkte schaal recreatieve voorzieningen te kunnen realiseren. De raad stelt dat het initiatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hier wat betreft omvang niet in past. De raad stelt dat wanneer duidelijk is hoe het Nationaal Park eruit komt te zien en welke functies daarbij passend zijn, het mogelijk is dat het initiatief alsnog kan worden gerealiseerd. De raad wil hiervoor een aparte planologische procedure doorlopen. Dat het huidige bedrijfsgebouw op de gronden niet meer voor glastuinbouw kan worden gebruikt is volgens de raad slechts een niet nader onderbouwde verwachting van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B].
2.2. De raad heeft het initiatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] bij de besluitvorming betrokken. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, ook gelet op de omvang, een indoor mountainbike centrum niet past binnen het gebied met overwegend glastuinbouw. Zoals de raad heeft toegelicht wil hij deze functie in het gebied behouden. In hetgeen [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gronden niet meer zouden kunnen worden gebruikt voor glastuinbouw en het plan in zoverre niet uitvoerbaar zou zijn. Dat het bedrijf dat op de gronden gevestigd was failliet is gegaan, is hiervoor onvoldoende. Voorts heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om, zo lang niet duidelijk is wat er gaat gebeuren met de aangrenzende Oostvaardersplassen, het initiatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] aan te houden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet zorgvuldig heeft voorbereid.
Het betoog faalt.
3. Het beroep van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van Almeer Plant
5. Almeer Plant is gevestigd op de Jac. P. Thijsseweg 4 in Almere. Het bedrijf beschikt op dit moment over 7.970 m2 verkoopvloeroppervlak.. Almeer Plant wil haar winkel op deze locatie uitbreiden met meer dan 4.000 m2, hetgeen het plan niet mogelijk maakt. Almeer Plant voert aan dat het verkoopvloeroppervlak in het plan is beperkt tot 8.000 m2. Dit is conform de huidige situatie. Het plan maakt geen enkele uitbreiding mogelijk. Gelet op de voorgeschiedenis waarbij de raad steeds heeft aangegeven mee te willen werken aan een uitbreiding is dit onterecht, aldus Almeer Plant. De verplaatsing van het bedrijf naar dit perceel is juist gedaan vanwege de groeimogelijkheden aldaar. De gemeente was destijds al op de hoogte van de uitbreidingsplannen. Op 6 augustus 2014 heeft Almeer Plant een principeverzoek ingediend om het terrein uit te breiden met een kinderboerderij, parkeerplaatsen en een waterberging. In een e-mail van 23 oktober 2014 geeft een ambtenaar aan dat het beleid niet tegen het vergroten van het tuincentrum is. Daarna heeft er meer overleg met het gemeentebestuur plaatsgevonden en heeft Almeer Plant de plannen nader onderbouwd. Gelet hierop had het op zijn weg gelegen te onderzoeken of het mogelijk is in het plan een uitbreiding toe te staan. Bestaande bedrijven worden volgens Almeer Plant niet door de uitbreiding belemmerd. Er was volgens Almeer Plant verder sprake van een voldoende concreet en tijdig initiatief, zodat de raad dit bij de vaststelling van het plan had moeten betrekken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er slechts uitspraak is gedaan over een principeverzoek om mee te werken aan een kinderboerderij, uitbreiding van parkeerplaatsen en waterberging, maar niet over de uitbreiding van de winkel. Er is geen vertrouwen gewekt dat een verdere uitbreiding van het bedrijf zou worden toegestaan. Dat Almeer Plant met dat doel al gronden heeft aangekocht komt voor haar risico, aldus de raad. De gemeente wil het vestigingsklimaat van het gebied versterken door verduurzaming, voedselteelt en het Nationaal Park. Het behoud van de glastuinbouw is het uitgangspunt. Uitbreiding van het tuincentrum past daar volgens de raad niet in. Het tuincentrum is volgens de raad destijds verplaatst omdat er geen groeimogelijkheden waren en er overlast door parkeren en laden en lossen was op de oude locatie. Op de oude locatie was het vloeroppervlak ongeveer 1.200 m2 terwijl dit op de nieuwe locatie op dit moment bijna 8.000 m2 is.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten een verdere uitbreiding van het tuincentrum niet mogelijk te maken. Daartoe heeft hij van belang kunnen achten dat het gebied een glastuinbouwgebied betreft en de uitbreiding gelet hierop niet passend is in de omgeving. Niet is gebleken dat de raad heeft toegezegd dat het tuincentrum de winkel verder kon uitbreiden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
6. Almeer Plant voert aan dat uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder k en l, van de planregels niet duidelijk blijkt of het plan uitbreiding tot 100 m2 of 350 m2 mogelijk maakt of tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak.
6.1. De raad stelt dat op één locatie in het plangebied, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel 1", conform de verleende vergunning de oppervlakte van de detailhandel 350 m2 mag bedragen. Dit is opgenomen in artikel 2, lid 2.1 (lees 3.1), onder l, van de planregels. Op andere plekken is maximaal 100 m2 toegestaan. Verder geldt naast het maximum van 100 m2 dat maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak voor ondergeschikte detailhandel gebruikt mag worden.
6.2. Artikel 1, lid 1.75, van de planregels waarin ondergeschikte detailhandel nader wordt gedefinieerd, luidt:
"ondergeschikte detailhandel
detailhandel vanuit vestigingen of voorzieningen die een andere hoofdfunctie hebben en waarvan de detailhandelsfunctie gelieerd is aan de hoofdbestemming Agrarische- verbreed waaronder steekeigen producten, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging."
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder k, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch - verbreed" bestemd voor ondergeschikte detailhandel met een maximum verkoopvloeroppervlakte van 100 m2 per vestiging. Volgens sub l is in afwijking van het bepaalde onder k ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel-1" ondergeschikte detailhandel toegestaan met een maximum verkoopvloeroppervlakte van 350 m2 met inachtname van het bepaalde onder lid 3.4.
6.3. De Afdeling acht deze planregeling niet onduidelijk of rechtsonzeker. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat deze voorwaarden niet naast elkaar kunnen gelden. Het betoog faalt.
7. Het beroep van Almeer Plant is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
603.