Het beroep is gegrond. Het College zal de bestreden besluiten vernietigen. Het College maakt geen gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellanten moeten beslissen, zulks met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal inhoudelijk moeten worden beoordeeld of bij de projecten sprake is van de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) programmatuur. Gelet op het stadium van de (aanvraag)procedure in de onderhavige zaken en de complexiteit van de projecten, acht het College een voortgezet debat tussen partijen in het kader van de bezwaarprocedure dienstig aan de geschilbeslechting in deze zaak.
8.1
Het College veroordeelt verweerder in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
8.2
Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 juni 2011 (ECLI:NL:CBB:2001:BR3066) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak overweegt het College voorts dat ter bepaling of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, in het algemeen als maatstaf kan worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Met betrekking tot het in opdracht van appellante opgestelde deskundigenrapport van ir. A.J. van Veen dat als bijlage bij de brief van appellanten van 13 maart 2014 is gevoegd, is het College van oordeel dat aan deze maatstaf is voldaan.
Ter onderbouwing van de door appellanten opgeven kosten van de door appellanten ingeschakelde deskundige hebben appellanten ter zitting overgelegd een door hen voor akkoord bevonden begroting van de deskundige van 4 maart 2014 ter hoogte van € 14.400,- op basis van 80 uur. Gelet op de omschrijving van de begrote uren in dit stuk, is het College van oordeel dat van het opgegeven aantal uren 16 uren niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt ten aanzien van de kosten voor het “opstellen en afstemmen pleitnota”, de “begeleiding NS op zitting” en uren “onvoorzien”. De deskundige heeft ter zitting een Powerpoint presentatie gegeven. De kosten daarvoor zijn apart begroot met 12 uur. Verletkosten worden apart geclaimd. De omschrijving “onvoorzien” acht het College onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande gaat het College ten aanzien van de werkzaamheden door de deskundige uit van een totaal van 64 uur. Het College is van oordeel dat ten aanzien van deze kosten is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:75 van de Awb om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Krachtens het ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, Besluit proceskosten bestuursrecht toepasselijke artikel 3, eerste lid, van de Wet tarieven in strafzaken in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) is een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur vastgesteld. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van dit tarief zouden rechtvaardigen is het College niet gebleken. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Besluit worden geen verletkosten gerekend voor uren die zijn besteed aan de reis.
Een en ander betekent dat de vergoeding van de kosten van de door appellanten ingeschakelde deskundige wordt bepaald op € 9326,59. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
- 64 uur maal het uurtarief van € 116,09 (is € 7.429,76), vermeerderd met de ingevolge artikel 15 van het Besluit verschuldigde omzetbelasting (is € 1.560,25), als vergoeding voor de kosten van appellante voor het uitbrengen van het rapport door ir. A.J. van Veen;
- 2 uur maal het uurtarief van € 116,09 (is € 232,18), vermeerderd met de ingevolge artikel 15 van het Besluit verschuldigde omzetbelasting (is € 48,75), voor het door hem bijwonen van de zitting;
- reiskosten op basis van openbaar vervoer ter hoogte van € 55,66, gemaakt door genoemde deskundige.
8.3
Gelet op het vorenstaande ziet het College aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten ten bedrage van € 9798,59 bestaande uit:
- € 9326,59 als vergoeding voor de kosten van de door appellanten ingeschakelde deskundige, vermeerderd met
- € 472,-- als vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand.